Biekorf. Jaargang 18
(1907)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[Nummer 5] | |
Een sluitwoordDr AUG. SCHEPENS heeft mij de eer gedaan, mijn artikel eens neerstig te willen onderzoeken. Daarom ben ik hem dank verschuldigd. Tot hiertoe was ik niet veel op wederantwoord gevierd. Wetenschappelijke twist valt licht den lezer lastig; daarbij, geen tegenstrever wil doorgaans van zijne overtuiging afstand doen, en de zaak blijft wat ze was. Doch nu, daar schrijver zelf mij vriendelijk tot antwoord verzoekt, wil ik het aan hoffelijkheid niet laten ontbreken, en vraag dus oorlof bij Biekorf voor dit slotwoord. Uit ‘eerbied voor de waarheid’ toont Dr Schepens aan dat ik totaal mis ben; en daarbij nog teekent hij bij mij eenige onnauwkeurigheden vast. Met denzelfden eerbied voor waarheid zal ik bewijzen, dat hij mij niet verstaan heeft, zoowel voor 't hoofdpunt, als voor de bijzaken. Waarom anders, na op 12 bladzijden mijne meening aangevallen te hebben, vraagt hij om te eindigen, welke mijne meening is? *** | |
[pagina 66]
| |
Eerst dus in 't korte wat ik heb staande gehouden. I. - Hoofdpunt: Een levenloos tuig, zooals de beschreven magnetometer, heeft nooit tot nu toe, en zal ook nooit werkzaam worden onder invloed enkel van iemands inwendige inzichten. De historische schets (bl. 387-391) opgemaakt naar de ongelukkige tegenkomsten zoowel van dit tuig als van de zoogezegde ‘menschelijke uitstroomingen’ levert daar bewijs over voor 't verleden; de aangehaalde redenen (bl. 381-387) kunnen borge spreken voor de toekomst. 2. - Daar de magnetometer aanleiding had gegeven bij Dr Schepens om telepathische voorvallen aan te halen, heb ik ook over telepathie gehandeld... als bijzake. Hoe dan? Om de bepaling klaar te maken, gaf ik een voorbeeld van eene ware (?) gebeurtenis. (Het vraagteeken staat op bl. 292). Daarna zeide ik dat zulke feiten moeilijk voor wetenschappelijk onderzoek vatbaar zijn, en weinig gunstig bij geleerden bekend stonden. Toch was ‘mijn doel niet twijfel te willen werpen op de echtheid, of ze, over 't algemeen, van kant te wijzen, alsof ze niet bestonden’ (bl. 294). Mijn doel was immers de magnetometer; en daarom schreef ik (bl. 295): ‘Ik wil mij echter niet moeilijker aantoonen dan het behoort... Wij zullen dus aannemen (dit was eene vrije onderstelling, dato non concesso) dat zulk een feit, al ware 't maar één, bestaat’; om dan op te maken, dat ik, hoe gemakkelijk men ook weze om eenen natuurlijken uitleg te willen vaststellen (bl. 295-300 en 341-347), toch ‘vijandig bleef voor den magnetometer’ omdat ik er wilde ‘klaar op wijzen, hoe het heel anders met den magnetometer gelegen was (bl. 347)’. Intusschen heb ik gesproken hier en daar over slaap, suggestio mentalis, cumberlandisme...
***
Ziehier wat nu eigenlijk mijne meening is: Wij leven in een tijdstip van toenemend geloof aan den eenen kant, van hardnekkig en strijdlustig ongeloof aan | |
[pagina 67]
| |
de andere zijde. Voor wie de oogen openen wil, is 't kamp der ongeloovigen met bijgeloof deerlijk besmet. Dat moet zóó. Trouwens, geloof en bijgeloof staan tegenover elkander in omgekeerde verhouding. Men heeft geschreven: ‘l'homme est un animal mystique’. Dat is grootendeels waarheid. De mensch gevoelt zich van natuurswege geneigd om te gelooven, dat is om iets voor waar te houden, dat door zichzelf niet bewezen is. En zóó, heeft ieder eeuw haar deel in bijgeloof, dat zooveel te gretiger wordt omgeknaagd, daar geest en hert in diepere duisternissen door ongeloof gedompeld liggen. Inzonderheid onze eeuw, die wetenschap met ongeloof laat gepaard gaan, lijdt aan een onzinnigen lust tot misbruik van wetenschappelijke kennis, die ze niet zelden aan de grofste dwalingen met stevige koppigheid zich doet vastklampen. Daartoe geeft aanleg vooral het onverpoosd najagen door geleerden van de verdoken natuurkrachten; opvorsching, die nu en dan wel is waar rijkelijk bekroond wordt, maar ook veeltijds aan zelfbedrog en teleurstelling vat geeft. Daarom ook, dient omzichtig te werk gegaan. Welnu, onder die vreemde gewaarwordingen, waarop in vroegere tijden misschien de wetenschap zich bot had gevierd, zijn er die ten huidigen dage zóówel beproefd werden, dat de wetenschap ze met recht op haar gebied heeft aangenomen. 't Is het geval met wat nu genoemd wordt: psychose, anesthésie, hyperesthésie, somnambulisme, hystérie, hypnotisme, suggestion (non mentale) en cumberlandisme. De overige laat de wetenschap buiten voor de deur staan, te weten: suggestion mentale, lecture de pensées, clairvoyance, lévitation, tables tournantes, raps, spiritisme, corps astral, matérialisations, extériorisation de la sensibilité, en télépathie. De reden blijft, zooals ik zeide, omdat het feit van zulke gewaarwordingen nog niet is vastgesteld. Onder deze gewaarwordingen komen sommige voor als rechtstreeks aandruischend tegen de wetenschap; andere zóó erg niet. En bij die laatste reken ik télépathie en mentale suggestie. | |
[pagina 68]
| |
Wat inzonderheid telepathie betreft, aarzel ik niet te beweren, dat geen enkel feit tot nu toe wetenschappelijker wijze werd daargesteld. Dat is dus mijne meening; en, zoolang geen feit zeker vast staat, valt het ontijdig en nutteloos theorieën te willen opbouwen. Dat is klaar genoeg, meen ik, opdat Dr Schepens mij ditmaal zou verstaan. Gaan we nu over tot de zoogenaamde onnauwkeurigheden in mijn vorig artikel.
***
Geleerden worden gevonden, zegt Heer Schepens, die de vreemde gewaarwordingen gunstig zijn. 't Zou mij grootendeels verwonderen, waren er geene hier of daar te vinden. Schrijver noemt er twee om zijn gezegde te staven: Grasset en Richet. Eerst Grasset. - Welnu, indien men wil mijne meening, die ik hooger opgaf, in 't breede uiteengezet vinden, zoo leze men een lang artikel, 50 groote bladzijden, met als titel: ‘Occultisme’, dat met November 1906 verscheen in de Revue des deux mondes. 't Is misschien 't schoonste artikel dat over die zaak geschreven werd. Ook, deel ik volkomen in al de gedachten, die 't bevat. Voorzeker, had ik erover gesproken, maar mijn artikel lag reeds in November ter perse. Ongelukkiglijk... voor Heer Schepens, is het artikel in de Revue des deux mondes onderteekend: Dr Grasset. Nu de beurt aan den andere. Dat Ch. Richet, die een geleerde is, zich ernstig met die zake bezig houdt, is waar. Maar hoor! Juist heb ik hier op mijn schrijftafel liggen ‘Les phénomènes dits de matérialisation de la villa Carmen’ door Ch. Richet (Paris 1906). 't Is een critische studie der feiten. Richet verhaalt daar namelijk hoe hij weken lang de wonderlijkste voorvallen heeft willen nagaan, met behulp van de beste photographeertuigen (stéréoscope en vérascope Richard). En hij zegt bl. 23: | |
[pagina 69]
| |
‘Je ne peux même pas me hasarder une affirmation définitive du phénoméne. Car, malgré toutes les preuves que je donne, malgré tout ce que j'ai vu et touché, malgré les photographies, si probantes, je ne puis me résoudre encore à admettre dans toute sa plénitude, et avec toutes les conséquences prodigieuses que cela entraîne, le fait de la matérialisation. C'est trop demander à un physiologiste que de lui faire accepter ainsi un fait aussi extraordinaire et invraisemblable; et je ne me rendrai pas si facilement, même à l'évidence’. Dat heet toch niet de zaak gunstig zijn. Ik houd eraan hier stellig te verklaren, dat mijne aanhaling gansch juist is. Immers moet ik verder nog over kwestie van aanhalingen met Dr Schepens een woordje reppen. Een Engelsch geleerde Sir Oliver Lodge geeft over diezelfde voorvallen in Villa Carmen te Algiers zijn oordeel als volgt bl. 33 (l. c): Je ne puis que réserver mon opinion, d'autant plus que je n'en ai pas une bien arrêtée’. En nochtans, kent Lodge genoeg de vermaarde proeven van William Crookes met Eusapia Paladino en Katie King (Florence Cook) als medium. De reden van hun weêrhoudendheid is 't bestaan van bedrog. Ook in een der laatste nummers van ‘La Revue’ heeft juist Flammarion, die voor spiritist soms doorgaat, een artikel geschreven ‘Forces naturelles inconnues’ waarin hij 't bedrog der mediums vaststelt. Dat zou zeker met eenig nut kunnen gelezen worden; evenals de schoone bijdragen, die sedert korten tijd in ‘Het Centrum’ verschijnen nopens: ‘Gedachtenlezen, Hypnotisme en spiritisme’. Dus ware 't geraadzaam voor Dr Schepens wat nader bij de gewrochten te kennen van dezen wier gezag hij inroept.
***
Laat nu onzen achtbaren tegenspreker eens gelijk hebben, wanneer hij zegt, dat ik het woord misschien door | |
[pagina 70]
| |
zeker moet vervangen, wanneer ik, sprekende van ‘Phantasms of the living’, als besluit geef dat ‘die gebeurtenissen misschien door enkel toeval niet kunnen uitgelegd worden’. Aangenomen. Daaruit, zou toch geenszins volgen, dat dit wetenschappelijk genootschap den uitleg van telepathie gevonden heeft; ook volgt daaruit niet dat de geleerden over 't algemeen ‘telepathie’ als feit niet langer meer betwisten. 't Zelfde geldt voor die alledaagsche kleine gebeurtenissen, waarvan ik den uitleg moeilijk aan toeval zou kunnen toeschrijven om wille der wiskundige waarschijnlijkheden. En hier dient opgemerkt, dat die laatste feiten hoegenaamd niet komen onder naam ‘telepathie’; want, Heer Schepens meent te mogen besluiten uit mijne eigene woorden, dat ‘telepathie dagelijksch brood is’.
***
Dr Schepens laat mij ook verstaan, dat ik eene physische waarneming met eene physiologische niet mag verwarren. Dat wete ik, en ofschoon ik van ‘eenen eeuwling niet vereischen mag, nog 100 jaar te leven als bewijs dat hij het eens heeft kunnen doen’ (!!), blijf ik toch eischen, dat men niet telepathie als natuurlijk verschijnsel aanveerde, vooraleer de vaste wet van zoogezeid verschijnsel bekend sta. Daarom moet het verschijnsel naar willekeur kunnen beproefd en herbeproefd worden.
***
Gaan wij over tot.... het slapen. Heer Schepens zegt niet te weten waarom ik zoo breedvoerig handel over ‘slapen’. 'k Heb daarover eerst verschooning gevraagd in Biekorf (bl. 299); daarna, in dertig reken mijne redens aangegeven. 't Staat mijnen achtbaren tegenspreker niet aan, dat ik den lezer bekend maak, hoe de geleerden met den uitleg van den slaap niet weg kunnen. En waarom? Is 't niet | |
[pagina 71]
| |
beter ootmoedig te zijn, en in zake wetenschap niet verder te willen springen, dan onze stok lang is? Hij vindt dat ik de slaapstelsels misacht. Misachten, dat doe ik niet; maar, hoe zou ik aan die stelsels meer achting kunnen schenken, dan wankelende stelsels verdienen? Intusschen, om zelf aan te toonen hoe wel zij moeten geacht worden, en misschien ook om de zaak op te klaren, vat hij het aan 't neuronestelsel in 't kort uiteen te zetten, alsmede het slaapstelsel van Mathias Duval. Maar na teekening en uitleg te hebben gegeven, voegt hij erbij: ‘Dat alles is niet bewezen. Er bestaat daaromtrent meer hoop dan overtuiging bij de zenuwleeraars’. Was het niet juist wat ik beweerde? Wij laten hun dus die hoop over, en blijven bij onze overtuiging. 'k Ben gelukkig dat Heer Schepens mij niet tot een wetenschappelijke twist nopens die punten heeft uitgelokt; 't is te meer gemak voor mij en ook voor hem. Enkel wil ik wijzen op Revue des questions scientifiques (jaar 1900, boekd. 48, blz. 57) waar Dr Surbled schrijft in zijn artikel Les théories du sommeil: ‘Certains auteurs entreprenants, en ont tiré (de la théorie du neurone) une foule de déductions hardies et invraisemblables qui ne s'y trouvent pas; ils ont imaginé toute une physiologie nouvelle, ce que nous avons appelé le roman des neurones.... Le professeur Mathias Duval n'a pas craint de donner l'appui de son nom et de son autorité à cette théorie mécanique du sommeilGa naar voetnoot(1); mais il ne la rendra pas scientifique et n'arrivera à lui assurer ni force ni crédit.’ Daarbij kan Dr Schepens niet aanveerden, dat de slaap een rust is of ontspanning van het spierengestel. Zeker zal niemand zeggen, dat met slapen 't leven ophoudt; en daarom ook is het onnoodig hierop te steunen, dat de spieren b.v. die tot ademhaling dienen in werking blijven. Maar ik houd staande, dat 't spierengestel over 't algemeen ontspant binst den slaap, wanneer de slaap | |
[pagina 72]
| |
geen kunstmatige of hypnotische slaap is, maar wel de gewone slaap waarvan spraak was. Tegen die bewering wordt ons Mevrouw R. voorgesteld, die van een uitstapje terug komt, een meisje bij de hand houdend. Opeens voelt zij het kind vertragen en bemerkt dat het al slapen gaat. Welnu wat bewijst juist die vertraging, zoo niet een begin van ontspanning zelfs bij buitengewonen slaap?
***
Een kort woord nog over 't hoofdpunt, dat besproken werd: de magnetometer. Over die zaak, waar voor mij al 't belang in lag, schrijft Dr Schepens zóó weinig en zóó koel weg, dat het mij hoogst verwondert. Toch heeft hij gelukt, zegt hij, en dan nog... bij getuigen. 't Spijt mij grootelijks dat ik onder die getuigen niet mocht gerekend worden. 'k Had nochtans, aan mijnen kant, heer Schepens vriendelijk uitgenoodigd om eens mijne Crookes' buis te komen beproeven. Waarom dit verschil? Welnu, wij zullen met veel geduld den dag afwachten, dat zijne gelukte proef in de wetenschappelijke tijdschriften zal besproken en erkend worden. Intusschen blijf ik stellig loochenen, dat de naald aan de inwendige inzichten van den achtbaren proefnemer heeft kunnen beantwoorden. En mochte ik hem eene kleine opmerking maken, 't zou deze zijn: wanneer ik op bl. 381 duidelijk gewezen heb op de noodzakelijkheid om allen vreemden invloed van het tuig af te weren, zooals invloed van warmte, electriciteitsuitstraling of welk andere physische oorzaak, waarom dan voor den dag komen met eene naald, die aan een haar hangt? Iedereen weet immers dat een haar gevoelig is aan wakte en weêrverandering, bij zóóver dat een haar het hoofddeel uitmaakt van Saussure's waktemeter. ***
Nu om te eindigen... een woordje nopens de meening van Mgr Mercier. Om rechtuit te biechten, is dit het eenigste punt van | |
[pagina 73]
| |
's heeren Schepens antwoord, waar ik gevoelig voor ben. Wanneer men in redetwisten gezaghebbende woorden aanhaalt, is het hoofdzakelijk vereischt dat de aanhaling juist weze. 't Schijnt dat ik dit uit het oog zou verloren hebben. Laat ons dus zien. Mijne aanhaling gaf ik aan als uit een boek van Mgr Mercier, met titel en jaartal 1906 (zie bl. 344). Heer Schepens spreekt van een boek, dat hij ook noemt maar zonder 't jaartal aan te geven. En hij zegt, dat ik in strijd ben met Mgr Mercier. Waarom? 1o Omdat ik de vrije veronderstelling heb gedaan (zonder ze voor te dragen als zijnde waar en bevestigd, bl. 346) dat eene rechtstreeksche werking van geest op geest misschien niet onmogelijk is. Terwijl Mgr Mercier zegt zonder meer: ‘Nous ne nous arrêterons pas à la supposition d'une communication directe entre les esprits’. - Welnu, wat ik stellig bevestig, is, dat die aanhaling in mijn exemplaar niet staat. Mgr Mercier kan dus iets aan zijne meening veranderd hebben, want mijn exemplaar is van 1906, dus het laatst verschenen werk zooals ik zei op bl. 344. Zooveel te meer dat: 2o Volgens aanhaling van Dr Schepens, Mgr Mercier sprekende over telepathische gewaarwordingen, zegt: ‘La seule explication qui soit plus ou moins plausible est celle que nous avons supposée pour rendre compte de la suggestion mentale’. Welnu, die aanhaling wederom komt nievers voor in mijn exemplaar; integendeel zegt Mgr Mercier wel duidelijk 't volgende: ‘Mais la distance parfois considérable entre l'agent et le sujet, et les formes très diverses des phénomènes télépathiques, ne permettent pas de ramener ces phénomènes à une simple suggestion mentale’. (Tome I Psychologie. bl. 152, no 136, 18e regel). De zaak is dus te klaar om daarover te willen verder twisten. Ook sluit ik en wel voor goed.
*** | |
[pagina 74]
| |
Omdat Heer Schepens het wel zou weten, ben ik het eens zooals hij met den H. Thomas nopens zijne gekende spreuk: ‘Nihil in intellectu, nisi quod prius fuerit in sensu’. Maar, wat ook bij vele menschen bewaarheid wordt, is 't volgende: ‘Multa in sensu, quae prius in imaginatione.’ En moest het nu Dr Schepens somwijlen behagen zich nog te verlustigen aan 't draaien van zijnen magnetometer... ik toch zal daar geen schuld in hebben. Kortrijk, 25-2-07. J. Eghels |