Biekorf. Jaargang 18
(1907)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMengelmarenVoor onze Taal
| |
[pagina 14]
| |
voordeel pleit. Alwie waarlijk bewust is van eigen waarde en kracht, moet natuurlijker wijze afschuw hebben zich zóó te vernederen, en waar ook de noodzakelijkheid het vordere, doet het met tegenzin en zoo schaars mogelijk. Die toestand ware eenigzins nog uithoudbaar, indien men bleef bij de enkele woordopnoeming, maar ingezien het woord rechtstreeksche tolk is der gedachte, zoo kan men gemakkelijk de gevolgen voorzien. “Alle volk dat een ander door zijn geesteskracht overheerscht, dwingt zijne taal op,” zoo schreef onze Settembrini, waaruit volgt dat taalverdrukking voorbode is van geestesdwang, maar ons schijnt het ook wel de reden daartoe. Niets natuurlijker dan dat door dien inval van vreemde woorden en zegswijzen, de spreektaal verkracht en mishandeld, het Italiaansch gedacht erdoor lijde in oorspronkelijke helderheid en reinheid, zich vertoone onder gebrekkige onduidelijke gedaante, waardoor mettertijd én aard, én wezen, én ziel van een volk gewijzigd worden. Daarom ook werd de moedertaal steeds aanzien als het eerste bestanddeel van het leven, het behoud, de eenheid eener natie!........ Ten strijde dus tegen die uitheemsche woorden! Een deel, eilaas! doen wij op bij onze dagelijksche immer aangroeiende betrekkingen, doch het overgroot getal door onze ijdelheid, onze lichtzinnigheid, onze werkloosheid, hetgeen volstrekt geen reden is om die verderfelijke waar, onwettig den lande binnen gevoerd, alzoo maar eenvoudig weg te dulden. Weze de tegenstand zwaar in het eerste geval, in het tweede is daar geen schijn van, 't is maar zake van “willen”. Wie van ons gevoelt in zich geen sprankeltje edel vaderlandsch vuur, waardoor wij in de moedertaal de samenvatting zien van de geschiedenis, het oorbeeld, den roem van onzen stam? Alsdan moet het misbruik van vreemde zegswijzen ons voorkomen als een gruwel, eene ellendige naäperij van slaafsche dwaashoofden. ... Daar zijne strenge staatswetten uitgevaardigd tegen de versjachelaars van 's lands kunstschatten. Waarom geene maatregels genomen tegen de aangroeiende verbastering van 's lands taaleigen dom? Er bestaat een vaderlandsch taalverbond “Dante Aleghieri”Ga naar voetnoot(1) dat voor doel heeft de moedertaal te verdedigen en te verspreiden in het buitenland. Waarom geen taalverbond gesticht voor het binnenland, om te ijveren voor haar behoud. Het inzicht is zóó edel en vaderlandslievend dat men gemakkelijk alle hinderpalen zou te boven komen. Zonder nieuwe genootschappen te stichten ware 't genoeg dit oorbeeld in de vlaggen aller thans bestaande maatschappijen te schrijven. ... Is de moedertaal de grondslag en de tolk niet van 's lands ontwikkeling! Bederf en verbastering der taal, instede van beschaving, brengen barbaarschheid en onwetendheid voort. ... Zijne moedertaal vorenstaan is wat anders dan eene lofbare liefhebberij. Die haar verdedigt, verdedigt onze eer, ons leven, de over- | |
[pagina 15]
| |
leveringen van ons geslacht, ons volksbestaan, tegenover de vreemde volken. Waarom zou de ijver die ons bezielt om haar te doen eeren en toejuichen in den vreemde, ons niet aansporen om haar te beschermen in het binnenland. Heerlijk ongetwijfeld was de strijd in vroegere tijden voor de zuiverheid, de eenheid, de volmaaktheid der tale, doch dringender en gewichtiger is de huidige strijd voor haar behoud. Verdedigen wij onze moedertaal, want zij is de eerste schat van het vaderland!’ Remo. | |
Oud en nieuwKeus van nederlandsche leesstukken, bijeengebracht door Joris Delaere, leeraar aan de normaalschool te Thorhout, Roeselaere, J. De Meester. Men kan een bloemlezing saamstellen op verschillende wijzen. Van een schrijver kan men zijn mooiste stukken opnemen en alles wat hem eenigzins zou kunnen oneer aandoen aan kant schuiven; men kan ook op 't zonderling denkbeeld komen in iemands letter-warande de gewoonste bloemen te lezen: zoo is Em. de Bom, geloof ik, nu aan 't opzoeken van de onbeduidendste voortbrengselen onzer letterkundigen; men kan nog den gulden (?) middenweg inslaan en u het schoone met het minder schoone aanbieden. In het eerste geval wordt alleen het ware, het blijvend werk van een man en een kunst genoten; in het tweede, wordt er een grove onbeleefdheid begaan; in het derde, leert men iemand kennen zooals hij is. J. Delaere heeft door zijn bloemlezing getoond dat hij de derde meening aankleeft en toch wensch ik hem met zijn daad geluk. Onderstel b.v. iemand die met zijn gedachten zoo in oudere tijden leeft dat hij niets afweet van de modernen en steek deze drie lijvige boekdeelen onder zijn oogen: als hij om 't even van welken schrijver de opgenomen proza of poëzie doorlezen heeft, dan zal hij - ofschoon noodzakelijk onvolmaakt - over de karakteristiek van dezen schrijver ingelicht zijn. Dat is de hoofdverdienste dezer bloemlezing. Wanneer ik zooeven sprak van ‘drie lijvige boekdeelen’ zullen sommigen misschien verwonderd het hoofd opgericht hebben. Ik wil hun derhalve zeggen wat deze keus van nederlandsche leesstukken zoo al bevat. Om het niet te moeten herhalen zeg ik dat - de hoofding ‘Oud en nieuw’ wijst het overigens aan - èn de ouderen èn de jongeren hier al dooreen optreden: dat bewijst dat de opsteller het met allen wel meent, en daarom loof ik hem nogmaals, want we mogen de ouderen niet boosaardig uit het kunstcenakel drijven en er de modernen alleen laten tronen, maar ook niet... omgekeerd. Elk het zijne. Het eerste boek - 350 bl. - geeft ons verhalen en beschrijvingen. Er komen zelfs fabels in voór. En dan een heele reeks vertellingen in proza of poëzie, veelal door schrijvers die leefden vóór de ‘generatie van '80’; de jongeren krijgen echter het leeuwenaandeel in de beschrijvingen. Men heeft gezegd dat de voorkeur de West-Vlamingen geschonken werd: ik moet bekennen dat die beschuldiging niet ongegrond is. | |
[pagina 16]
| |
J. Delaere heeft met deze opmerking rekening gehouden voor het tweede deel zijner bloemlezing, dat 316 bl. beslaat en als onderhoofding biedt: ‘Lyrische en didactische stukken’. Dit is bepaald een voortreffelijk deel. Verschillende, soms talrijke stukken werden opgenomen, o.a. van Vondel, Bilderdijk, Da Costa, Tollens, Beets, Ten Kate, Van Duyse, Ledeganck, van Beers, Daems, de Koninck, Schaepman, Gezelle, Rodenbach, Van Langendonck, De Mont, Klaas, Perk, Swarth, Van Eeden, Verwey, Cuppens, De Clercq, Dosfel, Van de Woestyne, Rutten, enz. Ten derde: 392 bl. verhandelingen, redevoeringen, en een overzicht der nederlandsche lettergeschiedenis. Hier kan men de welsprekendheid van gevierde nederlandsche redenaren bewonderen; ik noem slechts eenige namen: Van der Palm, Schrant, David, Broere, Conscience, de Vries, Multatuli, Schaepman, enz.; hier kan men eveneens onze jongere sprekers en critici met hun prachtige taal in verrukking aanhooren en om hun diep doordachte gezegden prijzen: Verriest, De Groot, Ariëns, Binnewiertz, Vermeylen, Belpaire, van Cauwelaert, van Puyvelde, Poelhekke, Linnebank e.a. - Het tamelijk uitgebreid bijvoegsel deelt dan nog wetenswaardigheden mede over het leven en de werken der aangehaalde woord-kunstenaren. Ik hoef wel niet te beweren dat deze bloemlezing het bewijs aflegt van groote belezenheid en groote werkzaamheid. Edoch, hier en daar ligt er tusschen al dat stralend diamant een ruw keisteentje, omdat J. Delaere het in de toepassing althans houdt met de derde meening waarvan ik hierboven sprak; ook werden te veel mannen van beteekenis vergeten. Ik wil het niemand misgunnen dat hij in deze kunsthal mag staan pronken en niemand noemen van de minder verdienstelijke leden uit het ‘genus irritabile vatum’, die hier voorgesteld worden, maar ik zoek vruchteloos Buysse, Verhulst, Teirlinck, Vermeersch, J. Persyn, J. De Cock, Van Nouhuys, Querido, Van Looy, Emants, Couperus, Koster, Aletrino, Hilda Ram, Van Deyssel... doch ik houd op, want men zou gaan denken dat ‘Oud en nieuw’ geen mooie bloemlezing is, en zulk een opvatting moet ik van mijn lezers afweren. Alleen hoop ik dat er aldra een tweede uitgaaf zal komen, die vollediger zal zijn. G.V. | |
G. Kurth. De wording der hedendaagsche beschaving, vertaald door Osw. Robyns, pr. Roeselare, J. De Meester.De vertaling van G. Kurth's meesterwerk: ‘Les origines de la civilisation moderne’ werd in Noord-Nederland met lof besproken en hoogst aanbevolen. Waarom zou deze nederlandsche bewerking ook in Vlaanderen geen gul onthaal mogen genieten bij de beoefenaars der geschiedenis? Het gehalte van dit gewrocht is reeds lang bekend; de vertaling is - onze noorderbroederen bevestigen het zelf - zeer goed geslaagd: wie het beter zou doen, steke zijn vinger op. Daarbij is het papier en de druk goed. G.V. |
|