Biekorf. Jaargang 17(1906)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Vroegmorgen ZOOLANGE is 't nacht en dood omtrent mij al gebleven dat noopte mij weleer tot lieve en lustig leven, Vereenzaamd lag en star als wijde woestenijen de barre wereld mij. Niets dat mij mocht verblijen, geen treurnis praamde mij de stille ziel tot zuchten, geen zachte dauw en zeeg van uit de dorre luchten. Versteend was mijn gemoed: geen teerheid die mocht breken door zijn gevoelloosheid, geen stemmen lief genoeg voor hem die konden spreken, 't geheugen droeg 't om hem van schoon' verleden dagen zoo peersche wingerdloof te najaar puinen dragen. De nacht had geen geheim de morgen had geen glansen, de dag neeg zonder zon te navonde aan de transen. De vogel had geen lied de bloemen geene geuren en 't vale loovergroen stond derf en zonder kleuren. [pagina 392] [p. 392] Zoolang was 't nacht en dood! En 'k liet, in stil berusten, op 't ongerepte blad, voldaan, de veder rusten. Doch 't schemerlichtte, en weer: na lang geduldig wachten brak 't schuchter daglicht door het duister van de nachten. Caes. Gezelle Vorige Volgende