| |
| |
| |
[Nummer 23]
| |
Aardige dingen
(Vervolg van bladz. 347)
LATEN we dus de zaak eens van nader bij beschouwen; en daartoe, gaan we maar seffens de uitslagen van de proefneming te rade.
Mogelijks kennen sommige lezers het tuigje niet heel wel van den Engelschen geleerde Dr Crookes, dat in wetenschap Radiometer heet. Toch, veronderstel ik, dat zij het, zonder het juist bij zijnen naam te kennen, misschien reeds meermalen zullen aangetroffen hebben. Dikwijls immers staat het ten toon gesteld in sommige toogladen, te midden barometers, thermometers, brillen en vergrootglazen. 't Komt voor als een glazen bol van 8 tot 10 cm. doorsnêe, aan eene rechte buis gesmolten, die op eenen houten voet is vastgesteld. Binnen in den bol staat eene loodrechte spil, die een klein molentje tot as dient. Dit molentje bestaat uit 4 of 6 mimicavlerkjes, en ieder vlerkje is op een zijner kanten lichtelijk met wat
| |
| |
metaalstof overdekt. Welnu, omdat het volkomen in evenwicht gebracht werd, kan het molentje zeer vlug bewegen, te meer daar de bol luchtledig is. Ook, bijna telkens wanneer men dit tuigje aantreft, is het aan 't draaien. En waarom? Ziet: we zetten 't eens vlak in de zonnestralen, en aanstonds gaat het nog vlugger aan een schijveren. Die beweging heeft immers geene andere oorzaak dan de warmteuitstraling die van buiten er op nedervalt, en ongelijker wijze de verschillige kanten van ieder vlerkje beinvloedt.
Niet meer ingewikkeld is de werking van eenen thermometer. Iedereen weet zeer wel, dat hij in graden zal stijgen, wanneer hij in de zonne ligt; en zelfs zijn er thermometers zoo gevoelig, dat men op eenige meters afstand moet blijven, wil men niet dat de lichaamswarmte hunne aanteekeningen kome stooren. Ook wordt er dikwijls rekeschap meê gehouden: zoo in het observatorium te Ukkel zijn sommige zindelijke toestellen, die belmoren altijd met dezelfde warmtegraad te werken; komen nu bezoekers of proefnemers de plaats binnen waar die gevoelige tuigen berusten, dan klimt wellicht de warmtegraad van de lucht; maar tegelijk wordt een electrisch toestel werkzaam, en brengt eenen lichten waterstraal te weeg, die de lucht verfrischt, en juist de bijgebrachte warmte opneemt.
Verders nog, is de Electrometer een zeer geriefelijk tuig, dat geschikt is om electriciteit op te vangen, en een langen tijd te bewaren. Wanneer nu dit tuig in electrischen toestand verkeert, zijn er twee goudbladjes, die aanstonds van elkander weggedwongen worden en zoo hangend blijven zoolang zij met electriciteit bezet zijn, indien men echter in de nabijheid een ander tuig in werking stelt, dat die beroemde X-stralen uitsmijt, waardoor het menschelijk lichaam zoo wonderlijk doorschijnend wordt, dan vallen aanstonds de bladjes neêr, omdat eensklaps de electrieke toestand van den Electrometer veranderd werd.
En alzoo kan ons lichaam bij het toenaderen eenen Thermometer doen stijgen, eenen Radiometer doen sneller draaien, of nog eenen Electrometer beinvloeden.
| |
| |
Even goed zou het lichaam van den proefnemer eenen dergelijken invloed kunnen uitoefenen op ievers eenen magnetometer, en niemand zou daarover dienen verwonderd te zijn. Daarom, moeste men beweren dat een tuig, zooals onze magnetometer, werkzaam wordt onder invloed van warmte, electriciteitsuitstraling of welk andere physische oorzaak, zoo zouden wij daar zeker niets op te zeggen vinden.
Maar... men spreekt hier heel anders.
***
Immers, beweert men, moet de beweging van den Magnetometer toegeschreven worden aan eene werking van den geest, en bovendien aan een gedacht slechts, een inzicht. 'k Peize: de naald zal rechts draaien, en niet alleenlijk draait ze, maar ze draait rechts!
Dusdanige bewering kan ik op geener wijze aannemelijk vinden. Die zulke stelling vooruitzetten, zijn menschen die gelooven dat onze hersenpan niets anders is als een uurwerkkas, en dat ons denken uitkomt op een eenvoudig tic-tac. Deze meening kan ik volstrekt niet deelen, en dus ook op ons bedoelde tuig niet aanpassen. Ziet hier waarom:
De werkende oorzaak, die van den geest uitgaat, is van natuur ofwel stoffelijk, ofwel niet.
Is zij niet stoffelijk, dan kan zij misschien wel een niet stoffelijk vermogen, zooals een geest is, aantasten; maar hoegenaamd niet een tuig beinvloeden, dat, zooals de Magnetometer, niet bezield is.
Is zij stoffelijk, (en zulks is de meening der verdedigers van het materialismestelsel, omdat zij ertoe genoodzaakt zijn), dan nog zijn de uitwerksels, die zoogezeid bekomen worden, volkomen buiten haar bereik; want, dan zou aan den Magnetometer een zeker bewustzijn moeten toegekend worden: 't geen niemand zal durven.
In 't korte wil ik dat bewijzen.
Wanneer we erop uit zijn, om de oorzaak vast te stellen van een verschijnsel, moeten wij ons niet tevreden houden,
| |
| |
vooraleer wij eene genoegzame en voldoende oorzaak gevonden hebben. Een wijsgeer, zonder heel lastig te zijn, zou vragen naar de ‘ratio sufficiens’.
Welnu, die voldoende oorzaak ontbreekt hier ten volle.
Immers, (en wij moeten hier spreken in den zin, of liever met de woorden van dezen die wij bekampen), gaat het voortbrengen van een gedacht samen met het ontwikkelen van eenig werkkracht of energie. 'k Weet wel, dat die voortgebrachte werkkracht of energie bijna algemeen verworpen wordt; maar toch zijn er, die wanen dat het zóó is, ofschoon zij die werkkracht omtrent op niets doen uitkomen. Maar moesten we die energie van kante laten, dan zouden we nog duizendmaal meer moeite hebben om er uit te geraken.
Zoodus, moet die oneindig kleine energie toch verschillig zijn bij verschillige gedachten, om verschillig een uitwerksel te kunnen hebben. Diensvolgens, zal zij noodzakelijk in verhouding staan met de gedachten, en wel gewijzigd volgens dat men denkt: rechts; wat min rechts; links of meer links.
Welnu, 'k zou wel benieuwd zijn om te vernemen, hoe men daaruit eene voldoende oorzaak zou kunnen opdoen! Immers, deze twee gedachten, wat min rechts en links, duiden een en 't zelfde inzicht aan; en toch, bij 't ontleden dezer gedachten, is het wel klaar dat de geesteswerking niet dezelfde is, daar in 't eerste niet enkel eene richting wordt aangeduid, maar bovendien eene vergelijking gemaakt met de tegenoverstelde richting. Daaruit zou volgen, dat 't eerste gedacht meer energie in 't werk stelt dan 't tweede; wat genoegzaam ware om den magnetometer op dool te brengen. En moeste men, tegen alle reden in, zulks staande houden, dan zou ik met evenveel gelijk mogen verzekeren, dat ik de naald van den Magnetometer rechts of links zal doen draaien, volgens ik in 't Vlaamsch of in 't Fransch peize, dat ze moet blijven stil liggen. 't Is het besluit, dat rechtstreeks uit de aangenomen stelling vloeit, en dat ze, mijns achtens, tot stukken slaat.
| |
| |
Men kan er niet uit, of men moet zeggen dat de magnetometer bewust is, om in die kleine door hem opgevatte energie te lezen, welk eigenlijk het inzicht van den denker mag zijn.
Hier ben ik in bezit van verschillige Crookes' buizen, waaronder een die bijzonder merkweerdig is. Zijn dienst is van klaar te maken, dat de grondstof niet uitsluitelijk vast, vloeibaar of gasvormig is, maar nog in eenen vierden toestand kan bevonden worden, namelijk den stralenden toestand (in 't Engelsch: radiant matter). Die glazen buis heeft den vorm van eenen gesloten cylinder of rol met 25 cm. lengte en 5 cm. doorsnee. Aan de twee uiteinden zitten door en door het glas vast twee platinadraadjes, die, zoo zij met een inductieklos verbonden worden, eene electrische uitstraling de rol laten doorvlieden. Een molentje, zooals bij de Radiometer, is te midden aangebracht, en staat vrij beweegbaar op zijn asje. Verders is de buis luchtledig gemaakt, bij zoover dat de gasdrukkìng op min dan 1 millioenste gebracht werd.
Welnu, dit tuigje ware geschikt, meen ik, om 't verschijnsel van den Magnetometer te beproeven, immers, wanneer het werkzaam wordt, begint het molentje te draaien met ongelooflijke snelheid. Breng ik nu den noordpool van eenen zeilsteen op eenen kant van het molentje, zoo schijvert het nog sneller voort; integendeel, is het de zuidpool dien ik bijbreng, 't molentje vertraagt, blijft staan en zet op eens aan 't draaien in omgekeerde richting.
Ehwel, wat ik alzoo teweeg breng met verwisselde polen van eenen zeilsteen, zou ik eens willen zien gelukken, door enkele verandering van een inwendig inzicht: want de menschelijke uitstroomingen, zoo men beweert, staan gelijk met de uitstralende kracht van zeilstein.
Zulk eenen proef heb ik nog niet gewaagd, omdat ik meen mijnen tijd daarbij te verliezen; maar toch, blijft het tuigje ter beschikking voor dezen, die ernstig zouden meenen in de proef te kunnen gelukken.
| |
| |
Men zal misschien zeggen, dat ik aan 't wegen ben met ongelijke gewichten, juist omdat ik hooger de mentale suggestie heb aangenomen. Zoo kan het ook wel schijnen, want mentale suggestie als feit neem ik aan. Maar, heb ik toegegeven dat geest op geest misschien wel vermag te werken, toch weet ik dat dit feit meestendeels voor eenen anderen uitleg vatbaar is. Als wet in physiologie geldt het volgende: ‘'t Gedacht van eene lichamelijke beweging werkt op het zenuwgestel, en zet aanstonds de spieren in de naaste gesteltenis om die beweging voort te brengen’. Even als een doofstomme op uwe lippen zal lezen, wat gij hem zeggen wilt; zoo kan niet zelden een gehypnotiseerde iemands gedacht op diens lippen lezen. Want, wij denken bij middel van woorden; en 't gedacht van 't woord stelt, buiten onzen wil en wete, op onze lippen eene lichte samentrekking, die het woord kan afschetsen. Daartoe is natuurlijk overgevoeligheid van noode. Doch hier nogmaals, zal men den Magnetometer bij geenen overgevoelige mogen vergelijken, zonder eenigzins bewustzijn aan het tuig toe te kennen.
Daarom ook is het, dat ik hooger meende de zaak te kunnen uitleggen, met de gissing dat bij den proefnemer de kop zou aan 't draaien zijn. In die bewering, zat er meer ernst dan men misschien gemeend heeft. En ware 't niet, dat ik het zou moeten te lang trekken, hier ware 't de plaats om te spreken van wat gekend is onder den naam ‘Cumberlandisme’. 't Is een spel, dat dikwijls dient om een gezelschap te verlustigen, en dat de Engelschen noemen ‘willing-game’ of duidelijker nog ‘muscle-reading’. Daar ontstaan immers lichte onvrijwillige spierbewegingen, die bekwaam zijn om het gedacht te verraden, en met zóó veel zekerheid voorkomen, dat ze bij middel van een opnemend toestel kunnen vastgesteld worden.
En evenwel is het niet onmogelijk, dat de begeerte van eene beweging te zien ontstaan, zinsbegoocheling verwekke bij den proefnemer, of nog, eene lichte beweging van zijn
| |
| |
hoofd veroorzaake, die hij te goeder trouwe aan zijn tuig zal toeschrijven, zooveel te meer daar bij beweging alles toch maar betrekkelijk is.
Tegenover alle beredenering, zal men misschien nog opwerpen, dat feitelijk de beweging van den Magnetometer, zoo ze niet uitlegbaar is, toch onloochenbaar blijft.
Daartegen, nog een laatste woord.
***
We hebben het dus over feiten; en, de proefnemingen die tot nu toe gedaan werden ingezien, stellen we de vraag: Wat is er van die menschelijke uitstroomingen te gelooven?
Dezen, voor wie het bestaan ervan geen twijfel lijdt, zullen u spreken van menschen, die ze met allo zekerheid bestatigd hebben. Zoo zagen die menschen uit vingers en oogen van dengene, die ze gemagnetiseerd had, iets als een lichtdamp uitvloeien: in den duister, was dezelfde uitstraling ook verneembaar, daar zij min of meer lichtend was, en zelfs rood of blauw gekleurd volgens aanleg der gedane proeven. Hetzelfde waren zij bij machte te bestatigen op levenlooze wezens, die het menschelijk magnetism hadden opgevangen. Daartoe was het genoeg de vingers samen te vatten, en alzoo de hand boven een glas te houden, dichtbij het water waarmede het gevuld was. Dan gingen de menschelijke uitvloeiingen in het water over, en werden er om zeggens in opgelost. Men mocht dan verscheidene glazen, alle uiterlijk dezelfde, maar waarvan één slechts die werking ondergaan had, op eene tafel neêrzetten; en een gevoelig persoon, geenszins op voorhand verwittigd, kon het bedoelde glas uit duizende verkennen, om.... zijn uitstralend magnetism.
Zóó wordt verhaald, omdat er zóó over geschreven werd voor een vijftigtal jaren door bekende geneesheeren, die hen met die wondere zaken onledig hielden. Toch vergete men niet, dat ze te dien tijde ook niet allen van eender meening waren. Natuurlijk werd de bemerking opgeworpen, dat die overgevoelige menschen altijd in hypnotischen
| |
| |
slaap verkeerden, en zij alléén waren om die wonderheden te zien. Immers diegenen die er omtrent stonden vermochten niets te vernemen, en moesten den slaper op zijn woord gelooven. Bovendien baarde het wonder dat die zoogezegde sensitieven vooraf eenen bepaalden tijd in volkomen duisternis moesten geweest hebben.
Geheel de zaak scheen toch nog maar weinig trouw te verdienen, toen een Oostenrijker, Baron von Reichenbach, het op zich nam, die wonderen aannemelijk te maken, Hij waagde eene verklaring; en alsof zijn stelsel meer waarheid moest bevatten, daar het onder meer wetenschappelijken vorm zou voorgedragen worden, noemde hij ‘od’ die magnetische uitstroomingen, of ook nog odische uitstralingen. En hij meende met zekerheid de zaak vastgesteld te hebben, daar hij op sensitieven was gevallen, die blauwe lichten vernamen op den noordpool van een zeilsteen, en roode lichten op den zuidpool. Wat meer is, bij 't aanwenden van electro-zeilsteen, die door omwisselingen van electrischen stroom in zijne twee uiteinden afwisselend noord- en zuidpool aanneemt, had hij ondervonden dat zijne sensitieven nooit en faalden: zij gaven immers juist de kleuren op, die met de vóórgebrachte polen moesten overeenstemmen; en nochtans al de stroomverwisselingen waren buiten hunne wete geschied.
Anderen nog werden hier of daar gevonden die hem bijstonden, en zelf erin slaagden door hunne sensitieven handteekeningen te bekomen van die wonderlijke lichtstralen.
Nu scheen de zaak wel meer geloofbaar te zijn.
Doch het noodzakelijk inslapen waardoor de sensitief uiterst gevoelig en suggestief werd, en diensvolgens opperbest geschikt om zelf bedrogen te worden en zoo anderen te bedriegen, was niet om alle achterdocht en mistrouwen te verdrijven. En zoo kwam men tot het gevoelen, dat de wetenschappelijke aard dier natuurverschijnsels niet mocht erkend, vooraleer zij door een of ander levenloos tuig zouden kunnen opgevat worden of neêrgeschreven.
| |
| |
Zoekers echter schoten hier ook niet te kort; en algauw, te Parijs, kwam Dr Baraduc met een tuig voor den dag en liep ‘Eurêka’. 't Was eigentlijk het zijne niet; maar wel de Magnetometer van eenen geleerden priester Fortin, die gemeend had ermee te kunnen slagen om weervoorspellingen te doen. Nu dat het er min of meer in gelukt had om den verleden tijd te voorzeggen, was het in Baraduc's handen gevallen, en het duurde niet lang of het verrichtte wonderen.
Wanneer Baraduc een zeilsteen naderde tot de naald, die in den Magnetometer opgehangen was, roerde zij niet. Maar hij wist dat de aanhouder wint, en hij bleef alzoo twee tot drie minuten staan met zijn zeilsteen in de hand. Wanneer hij hem dan weggenomen had, en een even langen tijd was blijven wachten, begon op eens de naald lichtelijk te draaien. Hij hernam dezelfde proef zonder zeilsteen, enkel zijne vingers toenaderend; en hij ondervond, dat het uitwerksel juist hetzelfde was.
Het valt in 't oog dat die bestatiging niet beter geschikt was als het tuig zelf, om aan de vereischten van de proefondervindelijke wetenschap te voldoen. Baraduc nochtans bleef daar niet op steken. Hij noemde zijn tuig ‘Biometer’, omdat hij waande ermêe de menschelijke levenskracht te kunnen meten. Een droomstelsel, doorzaaid met biometrische formulen volgde daarop; en, niet minder dan die zoogezeide verschijnsels, is het te verwonderen dat zulk een stelsel kou niet ernst verdedigd worden.
Onlangs werden opnieuw pogingen aangewend met een soort galvanometer, die wel is waar buitengewoon gevoelig was, maar daarom ook voor physischen invloed van warmte- of electriciteitsuitstraling niet vrij bleef. Graaf de Puyfontaine, die hem beproefde voor een achttal jaren, was, mijns wetens, de eenige die beweren dorst, dat hij de naald met zijn enkelen wil kon bewegen. Sedert, hebben anderen gepoogd zijne proefnemingen te herhalen: maar vruchteloos; onder hunne handen was het menschelijk magnetism koppig geworden en ongewillig.
| |
| |
Intusschen waagde het een fijne proefnemer, de Rochas, de menschelijke uitvloeiingen opgevat door een gypsekristaal op photographische platen te doen werken. Doch hij lukte niet.
Maar een Russisch geleerde bij name Jodko hernam de proef; en ditmaal slaagde hij zóó wel, dat hij op zijne photographiën den gezondheidstoestand van eenieder lezen kon, en zelfs verschillige dagen op voorhand eene opkomende ziekte kon ontdekken. 't Was al te wel reeds, en toch vond hij nog meer. Twee personen legden hunne vingers, de eene tegenover de andere op dezelfde plaat in het photographische bad. De menschelijke uitstralingen beeldden zich duidelijk af op de plaat; en bovendien, lagen zij nevenseen, wanneer de twee personen tegenover elkander onverschillig waren; integendeel waren zij vaneen gestooten of aangetrokken, volgens den wederzijdschen afkeer of liefde die de twee personen beheerschte.
Zoo waren toch eindelijk die herhaalde pogingen tot eenen schoonen uitslag gekomen, ongelukkiglijk in 1898 kreeg Dr Guébhard van Parijs het kwalijk gedacht te bewijzen, dat die beelden voortkwamen van onopgeloste stoffen, die in het photographisch bad hangend gebleven waren, en door het beweegloos houden van het bad op de plaat neêrsloegen. Tot overschot van bewijs maakte hij vingers uit caoutchouc, die hem zonder veel moeite al de beelden van Jodko leverden.
Zoo stonden de zaken voor acht jaar; en 'k weet niet dat er sedert iets bijkwam of aan veranderd werd.
Daarom zullen wij besluiten uit voorgaande schets: hier nogmaals heeft het spiritism den bal gemist.
Men zal dus ook verstaan hebben, dat ik niet zeer genegen was om de gezegden van Dr A.S. te aanveerden: want geen Magnetometer, of welk ander tuig hoe het ook heeten moge, zal ooit bekwaam zijn om onder den enkelen invloed van onze inwendige inzichten werkzaam te worden; en aan eenen anderen kant, die stoffelijke uitstralingen, door onze hersenen uitgeworpen en bekwaam om physische
| |
| |
tuigen in werking te brengen, zijn slechts kinderachtige uitvindsels.
Daarenboven in geheel die zaak, liggen gedachten gewikkeld, die op philosophisch gebied te verderfelijk zijn, om ze te laten voordragen zonder eenige tegenspraak.
Kortrijk
J. Eghels
|
|