Biekorf. Jaargang 17
(1906)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |
O.L. Vrouw en de SchilderkunstGROOT, onzeggelijk groot is de rol door de H. Maagd in de schilderkunst vervuld. Ware op deze wijze alleen, te weten door de ontelbare meesterstukken der schilderkunst O.L. Vrouw ter eere voortgebracht, de voorzegging verwezenlijkt der H. Maagd in den ‘Magnificat’ ‘Want zie, van nu af zullen alle geslachten mij zalig noemen’ (Luc., II, 48), dan reeds zou zij ten volste volbracht mogen genoemd worden. Gruyer heeft gezeid: ‘La Madone est le miroir où se réflète l'âme de chaque époque, de chaque peuple...’ zoodat ieder land, ieder volk, ieder tijdstip, elk volgens eigene geaardheid en zeden, zijn steentje bijgebracht heeft tot die prachtige kunstgalerie van O.L. Vrouwbeelden, die de wereld thans bezit. Duizende schatten der schilderkunst, aan O.L. Vrouwe gewijd, worden in alle landen en steden, aan onze bewondering voorgesteld, en zij zijn zoo talrijk en zoo schoon dat het hier wel het geval zou zijn uit te roepen met den H. Joannes: ‘moesten zij een voor een beschreven worden, heel de wereld zou de boeken niet kunnen bevatten die er te schrijven zouden zijn’ (Joan., XXI, 25). En welke verscheidenheid in die meesterstukken!... Anders geaard schijnen ons de voortbrengselen der italiaansche Hergeboorte, b.v. (Lorenzo di Credi 1459-1537; Fra Filippo Lippi 1406-1469; Sandro Botticelli 1447-1518); anders deze der vlaamsche Primitieven (Roger Van der Weyden); anders deze der Duitschers, der Spanjaards, der Italianen, enz... Als men dit alles beschouwt, moet men vaststellen dat de invloed door het christendom daar gelijk in alle andere kunstvakken uitgeoefend, onzeggelijk machtig en groot geweest is. Dit streven aller eeuwen en aller volkeren O.L. Vrouw ter eere, is eene bloem die op den grond van het christendom gansch natuurlijk ontloken en opgebloeid is: de redenen daarvan zullen wij trachten in 't korte aan te toonen. Wat is anders de kunst, tenzij eene verwezenlijking, | |
[pagina 349]
| |
voor zooveel zij mogelijk is, van het oorbeeld? Beschouwt eenen kunstenaar, eenen Michel-Angelo b.v., aan zijn werk: in zijn hoofd, daar gloeit het ‘prototype’ van hetgeen hij wil uitvoeren, m.a.w. het oorbeeld; dat poogt hij in zijn kunstwerk vast te zetten en te doen leven, dat hemelsch schoon dat hij in glanzend licht in zijnen geest ziet stralen. En als hij zal uitgebeeld hebben wat in zijnen geest brandde, dan zal hij, door geestdrift vervoerd, zijnen beitel op zijn marmeren Mozesbeeld mogen werpen dat degensters uit het marmer springen, en uitroepen: ‘Spreek dan, want gij leeft!’ Dan zal hij m.a.w. een meesterstuk voortgebracht hebben. Hoe hooger nu en hoe edeler dit oorbeeld dat in zijnen geest leeft (= de opvatting), en hoe volmaakter de kunstenaar dit oorbeeld op het doek b.v., nastreefde (= de uitvoering), hoe grootscher en hoe edeler zijn kunstwerk zal wezen!... Welnu, opvatting en uitvoering zijn afhankelijk ja eerst en vooral van 't vernuft, de verbeelding en 't hert van den meester: daar wordt het oorbeeld geboren en gedragen, gekoesterd en gevoed, tot het eindelijk in het kunstgewrocht uitgebeeld wordt, in dien angstigen ‘barensnood’ waar Gezelle als dichter van waagde... Maar andere oorzaken ook, die buiten den kunstenaar bestaan, brengen machtig veel bij tot die opvatting en die uitvoering: tijd en omgeving, maar bovenal de godsdienst. Zoo is het en zoo was het 't geval met den christen godsdienst, en namelijk wat de O.L. Vrouwbeelden betreft... Hier dus valt reeds de invloed in het oog, dien het christendom op de schilderkunst uitoefenen moest. Eerst en vooral heeft het den kunstenaar, met hem de H. Maagd te doen kennen en beminnen, een oorbeeld geschonken! En welk een oorbeeld! Hoe voortreffelijk!... Vruchteloos zoekt ge zulk een ideaal in de heidensche kunst: op dien stoffelijken grond kon die reine bloem van een ideaal als dit der H. Maagd on mogelijk opbloeien!... Wel heeft het heidendom ons schoone en wonderschoone vrouwenbeelden nagelaten, vol majesteit en grootschheid | |
[pagina 350]
| |
zooals wanneer het ons zijne godinnen voorstelde, vol plastische schoonheid zooals het in zijne Venussen ons te bewonderen geeft, maar hem bleef natuurlijk onbekend het hemelsch zuivere beeld der H. Maagd, waarbij alle schoonheid der heidensche kunst verbleeken moet, als de sterren bij 't opglanzen der zon. Het heidendom kende ja de lichamelijke schoonheid, die welhaast tot zinnelijke schoonheid verviel, maar wat is die, vergeleken met de schoonheid der ziel die het christendom in O.L. Vrouw den kunstenaar te bewonderen gaf? En later, wanneer de vergiftigde adem van het Protestantismus over sommige landen van Europa gewaaid had, daar verdorde ook overal de bloem der schoonheid en van het ideaal, die de godsdienst ons in de Moeder des Heeren had leeren beminnen. Waar heeft de Hervorming haren ‘Madonaschilder’ gevonden? Kan zij wijzen op eenen Raphaël, eenen Fra Angelico, eenen Murillo?... Het is voorzeker bij jordaens drinkebroers niet dat het ideaal moet gezocht worden. Wel blijven ons van dezen schilder Madonas bewaard, maar zij kunnen de vergelijking niet doorstaan met deze der christene schilders... Heel anders wrocht het christendom op de schilderkunst, en namelijk met betrekking tot de Madonabeelden, was zijn invloed boven mate groot. En kon het ook anders!... Was de H. Maagd dit oorbeeld niet, dat het heeft leeren kennen, oorbeeld eener vrouw, volmaakter dan alle andere vrouwen?... Ideaal ja, eerst en vooral van lichamelijke schoonheid! Dat Maria's menschelijke schoonheid schitterend was, zal voorzeker niet veel betwist worden. Komt de leelijkheid niet voort uit de zonde, met hare droevige gevolgen van begeerlijkheid en driften? De H. Maagd was gansch daarvan gevrijwaard: nooit wierden hare gelaatstrekken geschonden door lage en ontstellende driften, die ontsieren en verleelijken. Integendeel, onder den gedurigen invloed van heilige gedachten, van teedere gevoelens en zuivere zielsaandoeningen, deed hare schoonheid niets dan klimmen en aangroeien. | |
[pagina 351]
| |
Jammer mag het heeten dat de oudheid ons geen beeld van O.L. Vrouw nagelaten heeft: 't is immers genoeg bekend dat de beeldtenissen der H. Maagd, welke men gewoonlijk aan den H. Lucas toeschrijft, eigenlijk door de hand van dezen Evangelieschrijver niet verveerdigd werden. In de middeleeuwen schreef men hem deze beelden toe, daar zij in waarheid maar Oostersche beelden zijn, medegebracht ten tijde der Iconoclasten ofte Beeldstormers. Maar bezitten wij geene echte beeldtenis van Maria, wij hebben toch de bijna algemeene getuigenis der HH. Vaders en Schrijvers, volgens dewelke zij in lichamelijke schoonheid alle andere vrouwen te boven ging. Voor hen is zij het ‘meesterstuk der natuur en der genade’: zij is een ‘schitterende hemel’, ‘een standbeeld dat God zelf heeft gebeiteld’. En betaamde het ook niet dat de Moeder geleek op den Zoon ‘het schoonste aller menschenkinderen’ volgens 't woord van koning David?.. Maar was zij een meesterwerk der natuur, zij was nog meer ‘een meesterwerk der genade’ (H. Joan. Damasc...), en boven deze lichamelijke schoonheidstrekken, zweefde als een bovenaardsche glans van inwendige zieleschoonheid. Om deze naar weerde te beschrijven, kan onze taal geen woorden genoeg scheppen. In de rangschikking der schepselen bekleedt zij, volgens de godgeleerdheid, eene gansch bijzondere plaats, oneindig ja beneden 't Opperwezen, maar toch ook verre boven de hoogste en volmaakste Engelen en Heiligen. Dienvolgens wordt door de Katholieke Kerk haar een gansch bijzondere eeredienst bewezen, die niet de ‘latria’ is dewelke Gode alleen betaamt, maar toch ook de eenvoudige ‘dulia’ (= den eeredienst aan de Heiligen bewezen) zoo ver te boven gaat, dat men hem met den gansch bijzonderen naam van ‘hyperdulia’ betiteld heeft. Veredeld met de allerhoogste genade-en deugdenschatten, verrijkt met de kostbaarste en eenigste voorrechten (Onbevlekte ontvangenis, eeuwigdurende maagdelijkheid, glorievolle Hemelvaart enz. enz.), met een woord, uitverkoren tot die weerdigheid die alle | |
[pagina 352]
| |
andere uitdenkelijke weerdigheden overtreft; het Goddelijk Moederschap - dat is het oorbeeld dat de christene godsdienst den kunstenaar kwam leeren, oorbeeld zoo verheven en zoo grootsch, dat niemand deze klacht van Fra Angelico zal verwonderen, telkens hij, na lastig en pijnlijk pogen, onvoldaan zijne afgewrochte Madonas beschouwde: ‘La Vierge d'Israel, quel peintre l'a trouvée?...
Quel poète a dit son vrai nom?...
Moi, je n'ai j'amais peint celle que j'ai rèvée,
et mon oeuvre achevée
me disait toujours: ‘Non’.’
(J. Bapt. Fongeray S.J. - Fra Angelico, Poème lyrique,
Scène I).
Laten we nog opmerken hoe dit oorbeeld veelzijdig was, en alzoo tot ontelbare opvattingen aanleiding geeft. Om daarvan overtuigd te zijn, hoeft men slechts dezen lofkrans van eeretitels te overdenken die de Kerk in hare litanieën aan hare Koningin gevlochten heeft. Wat meest verbeeld is geweest, is ongetwijfeld haar Goddelijk Moederschap: Maria met het kind. Reeds in de eerste helft der IIe eeuw, treffen wij in de katakomben der H. Prixilla deze voorstelling aanGa naar voetnoot(1). In de katakomben alleen komt zij meer dan 25 keeren voor, hetzij de H. Maagd alleen verbeeld staat, hetzij in de Aanbidding der drie Koningen... Te lang ware 't deze reeks door den loop der eeuwen voort te zetten. Herinneren we slechts dat iedere eeretitel van O.L. Vrouw zijne schilders | |
[pagina 353]
| |
gevonden heeft. Al de weerdigbeden die de litanieën ons opgeven, al de gebeurtenissen van haar leven op aarde en in den hemel: dit alles gaf aanleiding tot honderden en honderden meesterstukken. Andrea del Sarto (XVIe eeuw) heeft hare droefheid gemaaid en hare smerten (Weenenmuseum). Wie heeft de ‘Moeder der Droefheid’ niet bewonderd van Rogier Vanderweyden? En tot in onze dagen toe, heeft Th. Lybaert ons geschilderd ‘Christus' Moeder op Paaschavond’. De hoofdkerk van Como roemt op hare ‘Verloving van Maria’ door Ferrari... Giulio Romano heeft ons hare Hemelvaart gemaaid (Vatikaan). Wie kent er niet de ‘Geboorte van Jezus’ door Van Dyck? En wie van ons heeft in de Brugsche tentoonstelling de ‘Glorierijke Maagd’ niet bewonderd van Van Eyck waar zij verbeeld staat tusschen den H. Joris, den H. Donatianus en den gever der schilderij Kann. Joris Van der Paele?... In 't museum te Antwerpen kunnen wij O.L. Vrouwbeelden bewonderen van Rubens en Quentin Matsys. Murillo is de alomgeroemde schilder harer onbevlekte ontvangenis, (Louvre-Parijs)Ga naar voetnoot(1) enz. enz. Met één woord, omdat het oorbeeld zoo wijdstrekkend en zoo veelvoudig was daaruit vloeide natuurlijk ook dat de meesterstukken èn zoo talrijk en zoo verscheiden zijn. Een anderen invloed nog kan men vaststellen, dien het christendom op de schilderkunst uitgeoefend heeft: want de christene godsdienst werkte niet alleenlijk op den geest, maar ook op het hert van den kunstenaar. 't Is immers genoeg bekend hoe de heiligheid van den schilder zelf in zijne meesterwerken uitblinkt; welnu die heiligheid in hooge maat was het christendom alleen in staat voort te brengen. Had Raphaël heiliger geleefd, zeker zouden zijne Madonas erbij gewonnen hebben: nu zijn zij wel schoon en lieftallig, maar toch nog te | |
[pagina 354]
| |
menschelijk. Hetzelfde mag misschien van Rubens gezeid worden. Hoe komt het nu dat de schoonste Madonabeelden, deze waar meest uitdrukking en heiligheid uitstraalt, deze die meest het oorbeeld nabij komen, verveerdigd werden door eenen Fra Angelico? Is het niet grootendeels, omdat deze schilder zelf een heilige was, en zuiver, zijn naam zegt het ons, als een engel. Dagen op dagen bereidde hij zich tot het schilderen van een O.L. Vrouwbeeld door godvruchtig gebed en vurige overweging; hij werkte aan zijne beelden, eerbiedig nedergeknield, en wat hij voortbracht waren hemelsche, echte heilige beelden... In onze dagen nog, weet ik eenen schilder-beeldhouwer, te G., wiens naam ik uit bescheidenheid hier verzwijg; zijne werken worden in vele onzer kerken bewonderd; telken male hij een O.L. Vrouwbeeld te verveerdigen heeft, laat hij het uitvoeren door zijne leerknechten: het aangezicht alleen, dat is zijn werk: en daartoe bereidt hij zich dooi het gebed, en nooit werkt hij daaraan tenzij godvruchtig nedergeknield. Dit is, naar ons oordeel, de grond waarop de invloed door O.L. Vrouw in de schilder- gelijk in andere kunsten uitgeoefend, berust en steunt. De eeuwen zullen voorbijgaan, maar het oorbeeld: de H. Maagd, zal men nimmer bereiken. J.B. |
|