Mengelmaren
Verzen: Jan van Nylen. Nederlandsche Boekhandel
EEN pracht van kleuren, van woorden, van beelden, van klanken... een schoon damastmantel met goudene fringen en hermelijnen zoom, maar eilaas, die overvloed van rijkdom bedekt zoo krank een lichaam! Van buiten mooi, van binnen strooi.
Hoort die verzen, hoe zachtzingende, hoe lichtlevende door woord en beeld:
De roode zon daarginds, neerslachtig nijgende
Gelijk een weenend hoofd in d'open hand,
Zinkt in een wolkje weg. En achter 't land
Verrijst een ster gelijk een bloeme stijgende.
Een groot aantal dergelijke strophen zou ik kunnen aanstippen. Waarom dan blijven geest en hert tenden de lezing onvoldaan?
Moet men het ten kwade duiden aan dezen begaafden dichter die ons zijne ‘Verzen’ aanbiedt? Neen, denk ik, maar wel aan de al-overheerschende stelsels die ten huidigen dage letterkunde en vooral dichtkunst bedwingen en knellen. Vergoding van den vorm, minachting van het gedacht, gezochte onvatbaarheid, onbeperktheid, nevelige droomerij. Geen waar gevoelen met klare eenvoudigheid of wildwoeligen woordenstroom uitgedrukt, maar ziekelijke gevoeligheid met valsche praal van misplaatste beelden bekleed. Eene poezij van zieke hersens voor zuchtige menschen, zonder eigenaardigheid, zonder waarheid.
En hieruit volgt voor den gezonden lezer ongenoegdheid en hoofdzwarigheid.
Jammer genoeg, maar onze vlaamsche dichtkunst loopt op den dool.
A.D.M.