Biekorf. Jaargang 17(1906)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Beuken LICHTGETINTE beukeboomen, Waar de zonne lentedroomen, Vol van goud, doorheen laat zweven, In een gloed van glinst'rend leven, Aan uwe stoere, oude stammen Bruin van zomerzonnevlammen, Laat g'uw groen-omkransde takken Zwaar van blaad'ren, wuivend zakken. Droomend staat gij langs de wegen, Koest'rend in den milden zegen Van de zachte zonnestralen Die uit blauwen hemel dalen. [pagina 108] [p. 108] Buigend, als de wind zijn zwijgen Weer verbreekt, en al uw twijgen In een ruischend fluist'ren, teeder Stoeiend, zacht schudt heen en weder. Eeuwenoude beukenboomen, Hoeveel zomers zaagt ge komen, En weer onder zuchtend klagen, Vluchten voor de koude dagen? Fier en sterk, door storm en regen, Stondt gij statig langs die wegen, Treurend in de wintertijden, Tot de lente u kwam verblijden. En g'uw groen-omkransde twijgen In den zuiderwind deedt nijgen, Fluist'rend zacht, in gouden droomen, Met de warme zonnestroomen. Vorige Volgende