| |
| |
Mengelmaren
Plovijsten
WAT is dat?
Overal gezocht en herzocht, in oude en nieuwe woordenboeken, in woordenlijsten en glossaria, doch vruchteloos.
Verdam, op het woord mutsaert, zet er een ondervragingsteeken achter: van den houte, walmacken, plovijtssen? mutsaerts die gemaect waren up tkeerckhof van den snouckelinghe van den boomen XLI. sc., Ann. Em. 20, 161. (a. 1469).
| |
| |
Op het woord zelve, geeft hij: plovijtse, znm. De beteekenis van het woord is niet duidelijk. Daarna, dezelfde aanhaling als hierboven, en nog deze: Van II hondert LXVI plovijtssen die quamen van den toppen vanden boomen in M's busch, te XLVI sc. VI. d. paris. thondert, ald.
Uit deze twee aanhalingen kan men nochtans wel gissen dat plovijtse een slag van mutsaert is; doch welk een slag, en met welk verschil?
Aan het uitschrijven van een hs. waarvan het titelblad ontbreekt, doch dat ons de oude keuren geeft van de casselrie van Ypre, van den doorpe van Werveke in Yperambacht, eenige bijzondere keuren van ‘den steide van Ypre, (1415)’ en de ‘kueren die ghecuert zyn int ijpersche ambacht, bijden heren bij der wet bij vassalen ende biden ghemene vanden castelrie den XXsten dach van novembre, anno XXII, (1422) vinden wij bl. xiv, keerkant, het volgende lid:
Van plovijtsen.
Item up tpoint van den cheinsleiden, die van der voorseider casselrie beclagheden dat zij daghelijcx ghene plovijtsen binden steide leveren of te venten brijnghen mochten bij zeikeren keure der up ghemaect, so es gheappointiert dat de voorseide van de castelrie alle daghe van den jare voortan brijnghen moghen binder voorseider steide, also veile plovijtsen als hemleiden ghelieven zal, maer dat zij zijn binnen also goet als buten, ende die te venten stellen of leveren zonder te verbueren, behouden altoos den steide de kennesse van den langhe ende van der wyde ende andersins, daer of naer den inhoudene van haren kueren ende statuten der up ghemaect.
Hieruit mogen wij reeds besluiten dat de plovijtse een slag van mutsaert is; wat meer is, wij weten al iets over den aard zelve der plovijtse.
De plovijtse moet meerder geweest zijn dan de gewone mutsaert, dien men moeilijk vervalschen kon zonder dat het bemerkt wierd. Volgens de keure mocht de plovijtse daarom ook niet te groot zijn, hetgeen het vervalschen al binnen vergemakkelijkte. Daarom moest men de grootte (langde en wijdde) er van aangeven. De plovijtse moest gelijkig hout bevatten: van binnen zoo goed zijn als van buiten. De reden van het stellen dier keure was juist de grootte der plovijtse die tot alle vervalsching zoo wel gelegenheid gaf; men kon ze immers, met minderachtig hout en afval opvullen. Wellicht was de plovijtse van dun hout en takkelingen gemaakt, terwijl de mutsaert tot heden toe zwaar hout bevat. Of nu het woord van dietschen of van romaanschen oorsprong is, en van waar het ook moet afgeleid worden, laat ik den geleerden over.
J.V.
IEMAND die Camille heette en zaliger eerw. heer Guido Gezelle vroeg per briefkaart hoe hij zijnen naam diende te verdietschen kreeg, ook op een brief kaart, het volgende tot antwoord:
Cabiri, Kabeiroi, dii ab AEgyptiis et Phaenicibus culti, septem
| |
| |
fratres, quorum quartus Cadmillus, Casmillus, Camillus, deorum minister, quem propterea eumdem ac Mercurium ceusebant. Vox Camillus etiam de pueris ingenuis usurpatur, qui in sacris ministrabant. Nativa forma (Gesenio) videtur Kasmilos, unde per Dorismum Kadmilos (ut odmê pro osmê [flandrice adem, asem.]) Illam explicat Gesenius qas mij / äl, oraculum / Dei, abstractum pro concreto interpres / Dei!!
Ex Gesenij scripturae linguaeque Phaeniciae monumenta, Lipsiae (Leipzig) chr. Guil. Vogel, 1837, pag. 404-405. Die eenen name uit Spanjen dragen, schrijven Carlos, Juan enz. die een uit Engeland toegevoegd zijn, zetten John, William; hadde mijn peter mij Camille geheeten, ik zou Camille teekenen; Camil, Kamiel, Camijl etc. schijnt mij kinderachtig, uitgezocht en belachelijk. Camillo zage ik liever, omdat San Camillo een Italiaander was, maar liefst van al: Camille.
Camillus = Théophon, Théologua, Godemar, Goemar, Gomar, Gomer, Godemond, Godsmond, Gosmond, Gomond, Gomundus, Goymond, Goymar (Ghémar?) Z. Loquela 1882 bl. 93.
| |
Leuvense Tekstuitgaven
Bestuurder: Prof. L. Scharpé
ALS eerste deeltje van een reeks Leuvense Tekstuitgaven is verschenen, bij Bomans, Parijsst., 81, Leuven, Esopet, naar het hs. opnieuw uitgegeven en met aantekeningen voorzien, door Prof. J. De Cock, (68 blz. blz. fr. 2.00).
Spoedig volgen andere deeltjes.
Onder ander zijn onder druk of in bewerking:
tSpel van tReyne Maecxsele, en de Spelen van den Verloren Zoone, door Lawet, een Roeselaars Rederijker uit de tweede helft der 16e eeuw; - Castelein's Const der Rhetorycken; - een overzicht over Houwaert's leven en werken, bewerkt als bloemlezing uit die werken; - Anthonis de Roovere's Rethoricale werken; - De Dene's Warachtige Fabulen der Dieren; - een ontleding, tegelijk als bloemlezing opgevat, uit De Dene's Testament Rethoricael; - een bloemlezing uit Poirters; een herdruk van den bundel ‘Oudvlaemsche Liederen en andere Gedichten’, naar het hs. verbeterd en volledigd; - Abraham De Koningh's Bijbelspelen; - de zes historiaelspelen uit het hs. der Hasseltse Rode Roos; het Leven van de H. Godelieve, naar de verschillende hss.; - Veldeke's Servatius; een keus van oude geestelike liederen; enz.
Onder de aangeworven medewerkers noemen wij, naast Prof. De Cock, Dr D. Stracke, S.J., Dr Kannunik Evers, O.S.N., P. Salsmans, S.J., Dr A. Smets, Dr A. Matthys, Dr E. Van Fraechem, Dr st. Van Passel, Dr K. Ceyssens.
Het doel is, in een handig formaat en tegen billiken prijs, zeldzame oude Nederlandse teksten, die belang opleveren voor de geschiedenis onzer letterkunde, toegankelik te maken. - In zake van Kollewijn- | |
| |
of van De Vries-spelling zal voor ieder medewerker volkomen vrijheid bestaan.
| |
Verdietschingen
Op het w. sluitrede zegt Kramers' Ndl.-Fr. woordenboek (te Gouda, 1881) als volgt:
‘Sluitrede = syllogisme. Argument composé de trois propositions, savoir de meerderterm of 't hoofdvoorstel, la majeure; de minderterm of 't ondervoorstel, la mineure; 't besluit of de gevolgtrekking, la conclusion, qui se déduit nécessairement des deux autres’.
‘Meerderterm’ en ‘minderterm’ duiden dus bij Kramers een voorstel aan, terwijl de Latijnsche bewoordingen ‘terminus major’ en ‘terminus minor’ - waarvan de eerstgenoemde blijkbaar een vertaling zijn - uitsluitend wijzen op een begrip. Dat moet noodzakelijk verwarring teweegbrengen, vooral bij iemand die op de hoogte is van de gebruikelijke Latijnsche vaktaal.
Meer aanbeveling verdienen ‘hoofdvoorstel’ en ‘ondervoorstel’. Deze beantwoorden werkelijk aan de Latijnsche benamingen ‘propositio major’ en ‘propositio minor’, alsmede aan de Duitsche ‘Obersatz’ en ‘Untersatz’. Toch komt mij ‘Obersatz’ - het Duitsche Hauptsatz heeft een anderen zin - als vakwoord hier geschikter voor dan ‘hoofdvoorstel’. Overigens blijken deze Nederlandsche benamingen geenszins gevestigd te zijn door 't gebruik, want in andere boeken heb ik er vergeefs naar gezocht en onder de vele woorden, die met hoofd-en onder-beginnen, staan ze zelfs bij Kramers niet vermeld.
De eenvoudigste en duidelijkste verdietsching van lat. propositio major - d.i. het voorstel waarin de ‘terminus major’ met den ‘terminus medius’ vergeleken wordt - zal wel meerdervoorstel zijn, (en van lat. propositio minor - d.i. het voorstel waarin de ‘terminus minor’ met den ‘terminus medius’ vergeleken wordt - mindervoorstel.
Deze twee voorstellen samengenomen heeten in 't Latijn praemissae. in 't Duitsch Vordersätze, dat ware in onze taal vooropstellingen. Het werkw. ‘praemittere’ beteekent immers: a) eigenlijk: vooruitzenden; b) oneigenlijk, bij liet spreken: laten voorafgaan, vooropstellen. Vgl. wat J. Th. Beysens, hoogleeraar aan het Groot-Seminarie te Warmond, zegt op blz. 76 van zijn Denkleer (bij Théonville te Leiden, 1902): ‘Maior en minor te zamen noemt men de praemissen, omdat zij worden vooropgesteld’.
De termini in een sluitrede zijn bij ons de begrippen, Vgl. Dr. J.P.N. Land, Inleiding tot de Wijsbegeerte (bij Mart. Nijhoff te 's-Gravenhage, 1900) blz. 176: ‘Term beteekent van ouds een welomschreven denkbeeld, bij ons een begrip geheeten, en de naam in een gebruikelijk teeken daarvoor’.
Het begrip dat in het besluit als gezegde dienst doet, de zoogenaamde ‘terminus major’, is dus het meerderbegrip; het begrip dat in het
| |
| |
besluit als onderwerp dienstdoet, de ‘terminus minor’, is het minderbegrip; en het derde begrip, waarmee de twee eerste vergeleken worden, de zoogenaamde ‘terminus medius’. het middel- of middenbegrip. Vgl. bij Dr. Schütz, Thomas-Lexikon (Paderborn, 1895) blz. 810: ‘Terminus maior, terminus medius, und terminus minor = der Ober-, der Mittel-, und der Unterbegriff eines Schlusses’.
(Uit Goddelijke Beschouwingen, bl. 546-547, aanmerking.)
| |
Belgische Jezuïeten die stierven voor hun geloof of hunnen roep
1. E.V. Theodoor Mantels, geboren te Tongeren of te Luik, den .......... 1560, in het Gezelschap getreden in 1578, vergiftigd te Arima (Japan), gestorven den 5 Mei 1593.
2. E.V. Niklaas Montagne., in België vermoord door de kettersche krijgslieden in 1595, in België geboren.
3. Br. Filippus Nottin, geboren te Leuven in 1599, gepijnigd te Maestricht (Holland), gestorven den 14 Juli 1638.
4. E.V. J.-B. Boddens, geboren te Brugge den 20 April 1596, in het Gezelschap getreden in 1613, met kogels en pijlen doorschoten bij den Parana (Paraguay) den 20 Aug. 1638.
5. Br. Balthasar Dubois, geboren te Doornijk in 1653, ingetreden in 1674, door de wilden vermoord te Tinian (Marianen) of te Guahan, den 23 Juli 1684.
6. E.V. Ignaes Toebast, geboren te Gent den 28 Nov. 1648, ingetreden den 26 Sept. 1667, vermoord door de wilden te Hidda (Nieuw Grenada), den 7 Oct. 1684.
7. E.V. Pieter Coomans, geboren te Antwerpen den 30 Jan. 1638, ingetreden den 19 Sept. 1656, met pijlen doorboord te Saypan (Marianen) in Juli 1685.
8. E.V. Jozef Cortyl, geboren te Yper, gedood op de Palaoseilanden (Oceanie) in Sept. 1711.
9. E.V. Bartholomeus de Blende, geboren te Brugge den 24 Aug. 1675, ingetreden in 1694, vermoord door de Payaguas (Paraguay), op het einde van Nov. 1715.
10. E.V. Jacobus Vander Zyppe, geboren in Vlaanderen in 1585, gestorven ten gevolge van zijne wonden te Cinaloa (Mejico) den 7 Jan. 1651.
11. E.V. Bartholomeus Noël, geboren in Vlaanderen in 1641, ingetreden in 1663, vermoord door de krijgslieden te Douaai, den 22 Mei 1674.
(Uit den ‘Catalogue des Martyrs de la Compagnie de Jésus’, uitgegeven door E.V.I.H. Dugout. G.J., Parys, drukkerij M.R. Leroy, 1905, in-So, 89 bl.).
|
|