Biekorf. Jaargang 17
(1906)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe volgende antwoorde hebben wij, bij gebrek aan plaats, niet vroeger kunnen overnemen. | |
[pagina 40]
| |
Die begeerte 'n heb ik nooit uitgedrukt, en ik haalde de reken aan, zuiver om te bewijzen dat Eerw. Leeraar mis was. De lezers zullen dus die reken onverlet laten om de wille van de waarheid. Eerw. Boeksteller bekent zelve dat hij mistast heeft, maar hij zoekt de schuld daarvan op mij te leggen, omdat mijn beschrijvinge onvoldoende was, en onnauwkeurig. Inderdaad, ik sprak van geluwachtig en 'k moest oranjebruin gezeid hebben, zoo is 't voorlijf immers bij de borstelbie; 't achterlijf eventwel, is en blijft zwart met witte ringeltjes, en de die had ik vergeten. 'k En had de borstelbie maar terloops gezien en onder handen gekregen in 't spoorhof van Heule en van Thorhout, en geen wonder of kon ik naderhand entwat overschrikkelen of onnauwkeurig opgeven. Maar 't voornaamste kenteeken was er toch, te weten de borstels, die meer als voldoende waren om alle misgrepe te doen vermijden. Welnu Eerw. Heer Dumez verwarde, al wist hij, dat de Cerceris of Graafwespe geen borstels 'n heeft. - Ja, hij zocht bij mijn bie 't bestaan van de borstels te loochenen, en daaruit mocht ik toch wel besluiten dat Eerw. Leeraar nooit geen borstelbie gezien 'n had, anders moest hij evelinge zeggen: ‘dat 'n kan geen Cerceris zijn, 't is de Dasypoda. Thysse, de leidsman van Eerw. Heer Dumez, getuigt dat de Dasypoda plumipes een wit behaard aangezicht heeft, en witte bakkebaarden; - wilt Eerw. Heer Dumez de Borstelbie bezien die ik hem toezond, hij zal ontdekken dat het wit van Thysse bij ons bleek muishaarde is; of heeft dat aanzichte, hebben die bakkebaarden in Holland hun verwe geschoten?? 't Woord Borstelbie achte ik alleszins beter als Pluimpoot of Pluimvoet, dewijl men uit het woord zelve weten kan dat er sprake is van èn bie, en dat het bijzonderste kenmerk erin uitkomt. - Pluimpoot of Pluimvoet 'n bedieden geen bie, en kunnen gelden ook voor kiekens en duiven. | |
[pagina 41]
| |
Orangebie 'n spreekt maar van de verwe van 't voorlijf, en 't is de verwe van 't achterlijf deurgaans, waarbij 't volk, als't de verwe wilt uitdrukken, den name geeft. 'K mocht dus zeggen dat de borstelbie ook zwart was, en de witte ringeltjes van 't achterlijf doen de zwartigheid nog beter uitkomen, - den buik is teenemaal zwart. Zoo noemen de vlaamsche Biemelkers ons inlandsche korfbie, zwarte bie, en d'Italiaansche heeten ze roste bie, meest om de wille van 't achterlijf. Eerw. Heer Dumez zegt dat ik, om zijn misvattinge te voorkomen, mijn Borstelbie wat vroeger had moeten zenden. 't Vleugeldiertje 'n heb ik zelve maar later ontvangen, en had ik het eer gekregen, nog 'n zou ik er aleens niet op gedacht hebben, om aan Eerw. Leeraar dat geschenk te laten geworden; - Men had mij medegedeeld, ja, dat hij èn antwoorde gereed miek op mijn eerste bijdrage, maar 'k en wist nog niet wat die antwoorde inhield; 'k verwachtte 't leven van de Borstelbie, (dat had ik gevraagd), en hij sprak van de Cerceris of Graafwespe. - 't Was na 't lezen van zijnen opstel, dat ik de zende noodig achtte.
We blijven in vriendelijk onverschil nopens het straal van de Cerceris of Graafwespe. Eerw. Boeksteller zegt: 't Schijnt dus dat de Eerw. Onderpastoor van Aertrycke nooit 't lijf van eene graafwesp op zijnen duimnagel geduwd en heeft, om te zien of zij e straal had, lijk hij deed met de borstelbie te Heule, anders, 't straal zou er ook wel uitgekomen zijn. 't Doet! - dat heb ik met de graafwespe gedaan, en menigmaal hergaan; - 'k en betrouwde nog mijn zelven niet, daarom heb ik het laten doen deur ander liefhebbers, en nooit 'n hebben we 't straal gezien, maar wel e slag van kort hoornachtig tangsken, e stamperke zou men bij den eersten meenen, waarmeê de graafwespe duwt | |
[pagina 42]
| |
en nijptGa naar voetnoot(1). - Wilt Eerw. Leeraar mij op zijn beurte overtuigen, hij kan mij e straal zenden.
'k Heb mijn vermoeden veranderd aangaande 't stuifmeel, omdat ik rechtzinnig aannam, na 't lezen van Eerw. Heer Dumez zijn eerste bijdrage, dat de borstelbie'n lijk de graafwespen vliegskes en kevertjes vingen, om hun jongskes te voeden. 'k Was immers op zoek, 'k vroeg uitleg, Eerw. Heer Dumez gaf uitleg en loochende 't stuifmeel bij de cerceris, en daar de borstelbie evenals de cerceris onder de graafbie'n komt, zoo is 't gemakkelijk om vatten, dat ik voor leven en doeninge, de borstelbie op gelijken voet stelde met de graafwespe, en dat ik mijn eerste gissinge schieten liet; nu toch mag ik ze voor waar aanveerden, aangezien Thysse ons leert dat de Dasypoda plumipes, dat de Pluimvoet of Borstelbie ook honing en stuifmeel verzamelt. Maar Thysse overdrijft: ‘Als je’ - zegt hij - ‘de bij zelf met meer ziet, dan zie je nog de twee gele stuifmeelproppen.’ Die proppen moeten dus meerder zijn als de bie zelve!! - en... als ge de bie niet meer 'n bemerkt, dan ziet ge nog, - wie kan 't gelooven! - dan ziet ge nog dat het gele stuifmeelproppen zijnGa naar voetnoot(2). 't En is allichte in Holland maar dat men zulk e wonder beschaffen kan! | |
[pagina 43]
| |
Wilt Eerw. Leeraar toekomende zomer met mij naar Holland gaan, - 't vraagt nen dag verlet, - en kunnen we daar dat wonder aanschouwen, 'k betale de reize, en 'k zende bovendien nog 100 frank voor de verzamelinge van veugels en kerfdieren in 't klein Seminarie van Rousselare. Zoo iets ware voor mij van meer belang, als nen tocht naar de Noordpool!
Ten slotte noodigt Eerw. Leeraar de liefhebbers uit om... met Thysse gewapend (!!) de gedaante en de werkinge van de borstelbie te komen nagaan, want... zegt hij: ‘Eerw. Heer Mervillie wijst vier plaatsen aan waar de Borstelbie werkzaam is; te Heule en te Thorhout bij 't spoorhof, en te Aertrycke voor 't huis van Filip Dupon, en de kinders Wittezaele’. Waar heeft Eerw. Boeksteller dat gespeurd? Nieverst 'n staat er in mijn bijdrage of antwoorde, dat de borstelbie te Aertrycke vóór de twee bovenvermelde huizen te vinden is: 'k spreke alderduidelijkst, met name en toename van de GraafwespeGa naar voetnoot(1), en Eerw. Boeksteller verwart opnieuw! - Wiens schuld is het nu? Zaten er hier borstelbie'n, 'k had ze zelve ter plekke en op mijn gemak, kunnen onderzoeken, en 'k ging Heule meugen daarlaten. - De bie die ik naar Eerw. Heer Dumez gezonden heb, 'n was van Aertrycke niet, maar kwam uit het spoorhof van Thorhout. Nu! tot daar! Kreegen de liefhebbers gadinge om op 't zeggen van Eerw. Leeraar te komen kijken naar iets dat niet te ziene 'n is, toch zullen ze, gewapend of ongewapend, goedjonstig onthaald worden bij nen overtuigden biemelker. | |
[pagina 44]
| |
Met Eerw. Heer Dumez wille ik kennisse blijven; 't is wezentlijk ne geleerde man, en van hem kan ik nog nuttige dingen vernemen. 'k Hope dat ons broederlijk samenspreken, de bietjes van Biekorf niet gestoord 'n heeft. A. Mervillie Aertrycke, den 6n in Nieuwjaarmaand 1906. |
|