Veurne - Sint Walburga-kerk
DEN oorsprong dezer kerk vinden we in eene kapel gedurende de VIIe eeuw gebouwd en aan de H. Maagd toegewijd. Rond 861 door de Noormannen verwoest; in 870 door Graaf Boudewyn den IJzere herbouwd; opnieuw door hen in 958 vernietigd, werd zij in Romaanschen trant hersteld door graaf Boudewijn den Jonge, en tusschen 1230 en 1280 vervangen door den grootschen gothieken koor.
Na een hevigen brand in 1353 ontstaan, werd de nieuwe kerk zoo grootsch opgevat, en op zulken grooten voet aangelegd dat men, bij geldgebrek, na eenige jaren het werk moest stil leggen.
Ten jare 1578 door de beeldstormers verwoest, gebruikte men ze in 1580 voor hooischuur.
Ten jare 1583 roofden de Geuzen het lood der dakingen, hetwelk herlegd, in 1793 door de Sansculotten opnieuw gestolen werd.
Den 10en in Slachtmaand 1799, werd de Ste-Walburgakerk openbaar verkocht tegen den spotprijs van 3900 fr. en zou ongetwijfeld ten gronde afgebroken geweest zijn, hadden eenige burgers geen 6132,80 fr. gevonden om ze af te koopen.
De kerk stond in uiterst ellendigen toestand toen in 1866 de herstellingswerken begonnen.
Later werd het gedacht opgevat Ste-Walburga kerk te volledigen; doch den 15en in Kortemaand 1898, in de vergadering van den Provincialen Raad voor prachtgebouwen, gezien de onmogelijkheid het noodige geld (1,000,000 frank) bijeen te brengen, werd het ontwerp van de hand gewezen, en men zou zich vergenoegen met het bestaande deel te herstellen en den kruisbeuk te volledigen. Het ontwerp werd goedgekeurd den 19sten in Oogstmaand van het zelfde jaar. Later heeft men nog beslist de middenbeuk en de zijbeuken wat te verlengen. Dit alles is thans bijna voltooid en het werk mag overheerlijk geheeten worden. Nu zou men de herstelling van den koor willen aan vangen.
Groote herstellingen zijn er noodig aan het metselwerk der muren, aan den triforium, enz., zegt de heer Lagasse de Locht in eenen brief (26-10-1904) aan den heer Minister, maar eerst dient het ontwerp grondig beleid te worden, en daarom zal het noodig zijn het plakwerk der muren af te kappen. Dit werk zou onmiddelijk en met veel zorg moeten gedaan worden om reden der bestaande muurschilderijen waarvan reeds sommige ontdekt zijn; deze zouden nauwkeurig afgeteekend worden om ze later te kunnen voltooien.
De Z.E.H.K. Duclos, in de vergadering van den Provincialen Raad voor prachtgebouwen, gehouden den 1sten in Wintermaand 1904, vraagt dat de wandversiering en voornamelijk deze der gewelven zou geschieden gedurende de herstellingswerken; zoo niet, als in vele kerken, zullen de muren ongeschilderd blijven. Ten gevolge van dit verslag en van dit van M. Van Ruymbeke, wordt beslist dat alle mogelijke zorgen zouden genomen worden voor het behouden en het volledigen van het schilderwerk.
R. van Vyve