naar zijnen Catechismus en eens uitriep: ‘Vadertje, als ge dat alzoo voortdoet, zullen 't hier al eerste theologanten worden!’
Alle de 43 jaren die hij hier in Indië overbracht, verbleef hij te Mulagamudu: als Pastor, als Rector, als leeraar aan 't Seminarie dat hij stichtte en dat naderhand naar Quilon overgebracht werd, en als bestierder der weezenhuizen voor knechtjes en meisjes, die hij hielp stichten te gare met Pater Victor.
Toen hij reeds de 50 jaar voorbij was, (en hij haalde het geern aan om mij moed te geven), begon hij Sanskrit te leeren. Hij kocht er de kostelijkste boeken voor en, met weinig of geene andere hulp dan deze bracht hij het algauw zóóver dat hij zelf de geleerde Brahmanen verwonderde door de volmaaktheid waarmede hij hunne gewijde tale sprak. Gedurig wilde hij dieper en dieper gaan en al de geheimen, al de verbindingen van de hem bekende talen doorgronden, iets waarin hij doorgaans wonderwel slaagde. Het Italjaansch ook had hij ten volle geleerd in zijnen drukken omgang met Italjaausche paters. Geen de minste moeite had hij om die talen te spreken en er zelfs de geestrijkste vertellingen in te verhalen. Zijn vernuft voor talen was echt wonderbaar en ik mag getuigen dat hij er tien ten volmaakste kende: Vlaamsch, Fransch, Latijn, Grieksch, Duitsch, Engelsch, Italjaansch, Tamoul, Sanskrit en Malayalam.
Buitengewoon en wonderlijk ook was zijn geheugen: dikwijls heb ik hem gehoord dat hij gansche stukken opzegde in verschillige talen, ook herinneringen uit zijne studiejaren, en altijd had hij als grondstelsel eerst wel te verstaan en dan te onthouden. Hij was bekwaam om na een eerste lezen lange uittreksels van buiten op te zeggen, en een zijner gewezen leerlingen zeide mij dat hij hen aldus plag aan te wakkeren om hun geheugen te verscherpen.
Oprecht te betreuren is dat zulk een man zijne plaatse niet en vond als leeraar of er niet toe kwam om over