Biekorf. Jaargang 16(1905)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 264] [p. 264] De Steenweg ALOVER hil en dal, in eindeloozen wandel, in eindloos golven, rolt de breede steenweg heen. Het is de aloude baan van oorlog en van handel die volkeren verbindt en groote menschensteên. De dorpen liggen af, verspreid aan beide zijden, en op de lange vaart wordt eenzaam slechts aanschouwd een' herberg hoog en groot die spreekt van oude tijden, een steenen molen of een lustkasteel in 't woud. Den steenweg volgen steeds getrouw, in alle bochten, de groote boomen met rumoeren vreemd en dof, met lommrig loofgewelf vol koelende ademtochten, gelijk een lange loove in 's werelds wijden hof. Van steile hoogten is een duizlig dal gegraven, gelijk het reuzenbed van een verdwenen stroom, dat om den heuvel kromt, en kerken, molens, kaven en al wat heerlijk is bevolkt den overzoom. De steenweg over 't dal staat loodrecht opgetogen en lijk een ladder vóór den hoogen berg geplant. Daar hangt een wagen met vier peerden onbewogen gelijk een reuzenspin die klautert aan den wand. De sperrebosschen eerst gezaaid als duistre vlekken in 't landschap, of op 't hooge leegrend als een wacht, verdichten meer en meer en somber overdekken het onafzienbaar ruim met ruizelende nacht. Heimzinuig kruipt de baan door 't land van nacht, en sproken, het rooverskoningrijk, het schimmenwingewest. Een' enkle herberg is in 't eindeloos gedoken gelijk een tooverslot, een' ongewrikte vest. Wijd rolt de heirbaan voort naar Morgenlandsche streken, naar 't groenend Oosterland waarvan de sage maart, naar landen onbekend die wondre talen spreken. Wie streeft dien droomtocht na, die lange Gyptenvaart? D. Van Haute Vorige Volgende