Biekorf. Jaargang 16
(1905)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMengelmarenDe Sint-Niklaaskerk te Westcapelle bij BruggeDE kerk van Westcapelle zal hersteld worden en merkelijk vergroot. Van de vroegere Sint-Niklaaskerk, bestaan de middenkoor met de zijkoren, de kruisbeuk en de toren. Over den oorsprong der kerk vinden weGa naar voetnoot(1): ‘Tot welk jaar de kerk behoort valt moeilijk te bepalen, maar het is zichtbaar dat zij in twee niet ver van elkander afgelegen tijdstippen werd gebouwd, beide in de XIIIe eeuw. Sinds haren oorsprong werd de kerk van Westcapelle merkelijk veranderd; haar grondplan werd opgevat in vorm van latijnsch kruis met den toren op het kruispunt der dakingen. Het nauwkeurig onderzoeken van het metselwerk, laat zien, dat, zoo de middenbeuk bestaan heelt, (hetgene waarschijnlijk is), er nooit geene zijbeuken aan gebouwd werden’. Daar de voetstukken aan de pilaren ontbreken, moet de grond sedert het bouwen der kerk merkelijk verhoogd geweest zijn. De muren bewijzen dat de kerk in verscheidene malen gebouwd werd: de lijsten rondom sommige vensters sterven uit op de schuinsche zulle ervan, terwijl ze aan andere wat hooger ophouden; de waterlijsten rond den koor loopen juist onder de vensters, en draaien rond de drummers voort; op andere plaatsen vindt men er wat onder | |
[pagina 206]
| |
de vensters, en zij eindigen tegen den uitsprong der schoorpilaren; zekere geveltoppen, alsook eenige hellingen van drummers zijn met spiezen gemetst terwijl andere met waterpasliggende baksteenen zijn afgewrocht; op eenige plaatsen bestaan overblijfsels van plinten, terwijl men elders noch plint noch waterlijsten ziet: zoo is het even onaanneembaar, eenige waterlijsten hooger te steken dan zij vroeger zaten, als plinten en waterlijsten te plaatsen waar geene bestonden; alsook den aard van het metselwerk aan topgevels en drummers te veranderen. Het ontwerp dat goedgekeurd werd, behelst benevens de herstelling van het bestaande deel, het bouwen van eenen beuk met zijbeuken, zoodat de kerk zal komen tot tegen den openbaren weg waarvan zij nu door het kerkhof afgescheiden is. De koor blijft bestaan met voorbehoud de deelen weg te nemen die in de XVIIe eeuw bijgeplakt werden. Het middenvenster ervan zal heropend en zooals de zijvensters in zijnen vroegeren staat hersteld worden. Deze vensters met drie lichtopeningen zijn langs boven afgezet door drie kleine spitsbogen, zelve ontlast door eene groote puntboog die het opgaande metselwerk draagt. De zijkoren. In de buitenmuren is er eene onregelmatigheid in 't bouwen: rechtover de twee bogen die tusschen midden- en zijkoor staan, zijn drie vensters; dit kan uitgelegd worden door de groote breedte dezer twee bogen. Er was sprake deze drie venstervakken in twee te veranderen, om meer eenheid in het gebouw te brengen, doch daar ze oud zijn en men elders de zelfde schikking vindt, heeft de Koninklijke Raad voor Gebouwen met recht geraadzaam gevonden dit deel te laten zooals het bestaat. De eindmuur der twee koren is plat. De beuken. Daar het hier geene herstelling maar een nieuw opbouwen geldt, behoudt de bouwmeester meer vrijheid in zijn werk. Eerst moesten deze beuken drie groote venstervakken bevatten, berekend op de eerstontworpene verandering der zijkoren; daardoor kreeg de kerk een zwaar uitzicht. Nu, dat de huidige afstand der vensters in de zijkoren bewaard blijft, is een vierde venster bij de beuken moeten gevoegd worden, en zoo krijgt het gebouw een veel beter uitzicht. De gevels. De drie puntgevels van den voormuur zijn met recht naar de oude opgevat, en vinden hun karakter in het plaatsen van twee vensters met drie lichten in elken gevel gelijk in de eindmuren der zijkoren. Daar de vóórmuur der kerk gekeerd staat naar het Westen, den wind- en regenkant, denken wij dat, ingezien het groot getal vensters der zijbeuken, het voldoende zal zijn de vensters van den middenbeuk open te laten, en deze der zijbeuken te laten volmetsen, versierd met netwerk in belijste baksteenen. De toren bestaat uit een vierkant deel waarboven een achtkant dat nu met een plat dak bedekt is. Volgens een eerste ontwerp moest de toren voltooid worden met eene stompe naalde van negen meters. Gelukkiglijk werden sedertdien belangrijke ontdekkingen gedaan nopens dezen toren: ‘De naalde werd in 1407 door de Engelschen verbrand; daar ze | |
[pagina 207]
| |
zeer verheven was, denken wij dat zij zooals andere torens tot bake gediend heeft, en dit zooveel te meer daar kooplieden der hanse die hunne huizen hadden in Brugge aan de Staten van Vlaanderen vroegen den toren in zijnen vroegeren staat te herbouwen. Te dien gevolge werden drie bestekken opgemaaktGa naar voetnoot(1). Met hier aan te vullen wat daar ontbreekt, vindt men de naalde van 1410 terug. Het bovendeel van den toren was bezet met eene belijste leuning, versierd met bogen zooals men het gewoonlijk vindt in de torens uit den zeekant van Vlaanderen. Het houtwerk der naalde, die met schaliën bedekt was, bestond uit zes verdiepen, het eerste 14 voet hoog, het tweede 12, het derde 11, het vierde 10, het vijfde 9 voet en het zesde 8. Boven dit alles stond de makelaar 27 voet hoog, zoodat geheel de achtkante naalde 91 voet hoog wasGa naar voetnoot(2). De vensters van het achtkantig metselwerk waren vroeger met spitsbogen afgemaakt, zoo dat men het bovenste van den toren zal moeten afbreken om het in zijnen vroegeren staat te herstellen. Aan den voet der naalde bestonden vier standvensters die torenwijsde opgingen, en afgewrocht waren met spiezen in gesmeed ijzer. Op eene zekere hoogte waren vier zoldervensters waaronder eene houten lijste liep, zoodat de naalde als door eene kroon in tween verdeeld was’Ga naar voetnoot(3). Naar deze inlichtingen opgemaakt, moet de naalde van 1410 hersteld worden. De oostgevel. In den koor, vinden we drie vensters met drie lichten; in de achtergevels der zijkoren vindt men sporen van twee vensters met drie lichten in elken gevel. Daarop steunende, heeft de bouwmeester met recht in iederen voorgevel twee groote vensters met drie lichten geplaatst. In den kruisbeuk, waar twee vensters bestaan, moeten, denken we, vensters met drie lichten verkozen worden. Wat de beuken betreft: in één zijner ontwerpen, heeft de bouwmeester al de vensters met drie lichten geteekend; daardoor krijgt de kerk het uitzicht van een groot werkhuis. Om de eentonigheid te breken ware het voldoende de vensters der beuken en zijkoren met twee lichten te bouwen; het uitzicht zou alsdan zeer voldoende worden, en in de kerk zon nog klaarte genoeg binnen dringen. Een andere reden om vensters met twee lichten te stellen is, dat in onze platte streken, waar dikwijls hevige rukwinden loeien, overgroote openingen niet geraadzaam zijn. De oude houten gewelven zullen zoo weinig mogelijk vernieuwd worden, en deze der nieuwe beuken zullen volgens die der oude kerk bewrocht worden. Het Portaal. Vóór vele kerken langs de Noordzee vindt men een klein overdekt portaal in den zin van dit welk te Westcapelle bestaat; | |
[pagina 208]
| |
ook heeft de Koninklijke Raad voor gebouwen besloten, dat het ontworpen binnenportaal (tambour) moest vervangen worden door een dezer eigenaardige portalen; en hier is dit zooveel te redelijker daar er hier reeds een bestaat. Wat de poort zelf betreft kunnen we er het gebruik der paanderboog niet goedkeuren, daar deze aan de XIIIe eeuw niet eigen is. Dit werk dat op ongeveer 100,000 frank geschat wordt, zal aan de talrijke vreemdelingen die binst den zomer langs Westcapelle voorbijtrekken, laten zien wat de Vlaamsche buitenkerken waren in de middeleeuwen. R.d.S. SABBE (Maurits). Het leven en de werken van Michiel de Swaen; bekroond in de koninklijke Akademie door de klasse der letteren en der zedelijk- en staatkundige wetenschappen, in zitting van 4 Mei 1903. Uitgaven der koninklijke Akademie van wetenschappen, letteren en fraaie kunsten, 4e verzameling, 1e baud. Brussel 1905. Eene min of meer volledige studie van de persoonlijkheid en de werken van dien Duinkerkschen dichter uit de tweede helft der 17e en het begin der 18e eeuw; den besten der beoefenaars onzer letterkunde, uit den fransch-vlaamschen westhoek. Hier wordt hij beschouwd en voorgesteld als dramatisch dichter, met historische en kritische studie zijner treur- en zijner kluchtspelen. Genoeg bekend is van hem de vermaarde Keizer-Karel kluchte ‘De verheerelijckte schoenlappers of de Gecroonde Leerse.’ - Ook als verhalend, maar voornamelijk als lyrisch dichter heeft hij zich eenen grooten naam gemaakt, en, met zijn zedestichtend rijmwerk, met zijne mystiek godvruchtige gedichten neemt hij eene plaats in onder de grootste nederlandsche beoefenaars van die dichtsoort: zuster Hadewigh, Anna Bijns, Jan Luiken, Pater Poirters. Een werk van belang is dit voor de kennis der letterkundige geschiedenis van den tijd der rethorica kamers. De Swaen was een van de werkzaamste leden der Duinkerksche kamer: Sint Michiel, onder kenspreuk: ‘Verblijdt u in den tijdt’ en met de Carssouw bloeme op het blazoen. Bovendien onderhield hij drukke betrekkingen met andere rederijkerskamers buiten Duinkerke, in de spaansche Nederlanden, zoowel als in den franschen westhoek, zoo met Winoxbergen, Brugge, Diksmuide, Ieperen, Veurne, en andere. Overigens is 't een niet onaangename en tevens leerzame leesstof, om de persoonlijkheid zelf van Michiel de Swaen, wiens kunstopvatting de hoogste en ernstigste was die zijn tijd kende, ook, en niet het minst om 't vernemen van allerlei wetensweerdige bijzonderheden uit den tijd waarin de dichter leefde. C.G. |
|