Biekorf. Jaargang 16
(1905)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAardig BoekIN Holland zijn toch vreemde luyden. Reizen ze door Vlamingenland en raken ze in beschaafde dien-kantsche gezelschappen en gezinnen, bijna altijd bevalt hun het echte, het natuurlijke, de openheid, de waarheid van de gesprekken en doeningen der Zuidelijke menschen. Ze hebben schik gehad in 't goede volk dat zijn meeningen, neigingen, gevoelens zonder schroom liet bekijken ongedoekjest, ongepoederd. Kwam dit schik-hebben enkel van 't ongewone gezicht voor deftigaards en vormenmenschjes? Zoodra ze echter hetgeen ze oprechtheid, eenvoud, zelfheid roemden geboekt zien, draaien ze 't hoofd terzij met een: ‘plat, boersch, onbeschaafd.’ Wanneer die lui aan | |
[pagina 202]
| |
't boek beginnen waarover ik wat zeggen ga, zullen ze zeker weer ontsticht zijn en wrevelig over de Vlaamschheid ervan. Twee maanden geleden is, als nummer 47 der Duimpjesuitgave, verschenen bij Victor Delille te Maldeghem, het eerste deel eener levensgeschiedenis van Pius X. Kapelaan Mervillie, West-Vlaamsche vertaler van Longfellow's ‘Evangeline’ heeft het geleverd. 't Is het reisverhaal van een alzienden, alvragenden, aldurvenden, alopteekenenden man, die tweemaal door Italië ging om nieuws rond te halen over 't verleden van dezen I aus. Veertien dagen heeft Mervillie gewoond in ‘de Twee Zweerden’, een gasthof te Riesi, geboorteplaats des Pausen, en gehouden door diens oudste zuster. In dat gasthof verzocht hij 's avonds de voornamen en de oude lui van het plaatsken, om te komen praten over Giuseppe Sarto. Met 'n paar neven van den Paus heeft hij verder de heele streek afgereisd: Castelfranco, waar Pius gymnasiast was, Padua, waar hij seminarist, Tombolo, waar hij kapelaan, Salzano, waar hij pastoor was. Tot hier loopt het eerste boek. Zóó hebben we iets eigenaardigs gekregen, iets persoonlijks, iets Mervilliesch; overal zien we den schrijver met z'n levende gebaren, z'n vlugge stem, z'n gauwe gezicht en.... en.... soms z'n dwepend toontje. Onbelangrijkheden, beuzelarijen staan er genoeg in - maar juist door 't lezen ook van zulke nesten, maken we den heelen tocht mee en blijven we dicht bij den verteller, wiens dagen natuurlijk vol moeten geweest zijn met kleinigheden, en het gewone volk, het dorpsvolk, waarvoor Mervillie vooral schijnt geschreven te hebben, zal er zijn boek te liever om lezen, ze kunnen het aan. Dat dit een volksboek wil zijn, besluit ik uit de lesjes, die nu en dan, worden uitgedeeld over kleederdracht, over den aard van 't vrouwvolk, over het christelijke in 't gezin enz. Er moet bijgevoegd, dat deze lesjes nooit met een | |
[pagina 203]
| |
zuur gezicht, of temerigen toon worden gelezen; 't gaat steeds geestig en opgeruimd. Over Pius X heeft hij letterlijk alles laten drukken: o.a. dat de Paus, als knaap, aren ging lezen, dat hij koeherder was, dat de studenten van Castelfranco hem den hoed noemden, dat de Paus gewoonlijk preekte met een ander geestelijke als tegenspreker, aan zijn overkant, dus in echte tweespraak, dat de Paus, arm maar gul, zijn zusters naar de pomp wees, als ze klaagden over de weinige soep voor de vele gasten - en honderd nieuwtjes meer. Of een ontwikkeld man dit boek met voldoening zal lezen? Zeker, zeker. Want Mervillie is dichter, is vinder en zijn schoone vonden liggen dik door deze bladzijden gestrooid: ‘De turksche tarwe stond rijpe en drooge te velde, de druivelaars, rechts en links toonden hun donker beiers en geluwe blaren; verder effen en bloot akkerland, waarvan 't koorn reeds geborgen zat, en waar de ossen nu trage en zwaar den ploeg voorttrokken. | |
[pagina 204]
| |
‘Links lag het schoon verblijf van Romanin Jacur, den Jood, met nen bevallige speelhof van voren; witte steenen gestalten die bij de hevigste zonne nooit 'n verpinkten, bezagen ons sterlinge van tusschen hun bloemperken,’ bldz. 148. De lezer heeft wel opgemerkt dat er veel onhollansch staat in woorden, taalvormen en spelling; 't is bijna allemaal van West-Vlaanderen. Mervillie is Flamingant, in dien zin dat hij zijn gewest 'n eigen woord wil laten meespreken in de vergadering van alle Nederlandsche provincies. Mogen we, na Guido Gezelle aanmerking maken op 't gebruiken van gewestelijke taal? Zal 't Meimaand zijn in de Nederlandsche letteren, als alle gewesten hun eigen taal hebben afgezworen en zich uitdrukken in 'n eenvoudige, algemeene? Kàn een Vlaming schoon Hollansch leeren schrijven? Die ja durft zeggen op deze vragen, beginne maar met steenen werpen; ik za nog wat wachten. Deze woorden vingen we op van Mervillie: Gothardsduiker voor St. Gothardstunnel, stemzate voor klemtoon, staken voor kilometers, steengruis voor macadam, ovenbuur voor?Ga naar voetnoot(1), aanden voor eenden, lochting voor bleekveldGa naar voetnoot(2), weide, schabeletter voor garde champêtre, landteekeninge voor landkaart, eenzaat voor eeremyt, godvader voor peter, godmoeder voor meter, endeldeure voor?Ga naar eindnoot(3), zulle voor?Ga naar margenoot(4), bisschop in heidenisse voor bisschop i.p.i., godwetenschap voor theologie, uitgeweerd voor uitgezonderd. Elzaten en Lotherrijk voor Elzas en | |
[pagina 205]
| |
Lotharingen, ondwaalbaarheid voor onfeilbaarheid, jaarwijzer voor almanak, tog (zug tijgen, trekken) voor trein. In een klein voetnootje hooren we dit ondeugend ‘in Vlaanderen Vlaamsch’: In Italiën roept men bij 't aanzetten van den trein: ‘Partenza’; in Vlaanderen hoort men: ‘Quarante trois partez!’ Goed zoo, Mervillie, 't is een spot! Het gemoedelijke van dit Vlaamsche boek mogen we opperbest; behalve de uitdrukking op bldz. 144. Eerw. heer Mervillie, we verlangen naar het tweede deel van uwen Pius X.’ Uden, Meimaand. H. Linnebank, O.S. Cr. Uit ‘Het Centrum’ 3-5-05. |
|