Mengelmaren
Gedichten van Frans Mariman; Leuven, Bomans en Van Brusselen.
OMTRENT al die gedichten, zegt de schrijver, verschenen in de ‘Godsdienstige Week van Vlaanderen’. Op het aandringen van zijne vrienden, heeft hij ze de wijde wereld ingezonden. Al wie onze Vlaamsche letteren lief heeft zal er om blijde zijn. Frans Mariman immers is een dichter: hij gevoelt innig en diep, hij schept grootsche en eigenaardige beelden, hij munt uit door taalveerdigheid en woordenkracht. Wat hem ontbreekt weet hij ook. ‘Ik zal zingen, rijmt hij, voor een doorschaafd publiek en... ik kan geen muziek’. Hij is dichter en overdrijft. Muziek verstaat hij, maar is er niet of weinig mêe bekommerd. En nochtans muziek in 't vers is de kunsten kunst bewaart de gedachten tegen tijdbederl. Daarom spijt het ons, zelfs in de bestgelukte stukken, hier en daar armtierige verzen te ontmoeten met spieën bezet, door wanklank gebroken, met proza verarmd. Andere stukken zijn uitgelangd en uitgerokken: de dichter laat zijn gedacht of gevoelen niet los, perst er tot het laatste druppelken sap onmeêdoogend uit, en valt alzoo in langdradigheid en brengt verveling bij aan den lezer.
Dit alles is vorm. Verre zij van mij den vorm afgodisch en uitgluitelijk te aanbidden; maar goede wijn - en Frans Mariman heeft er goên - smaakt nog best in lijne romers.