Biekorf. Jaargang 16
(1905)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOnuitgegeven rijmgestrooi van Guido Gezelle.Ga naar voetnoot(1)I. ALS 't herte vrij van zorgen
ik wandele in den morgen
betrent den vroegen mei,
dan vaart mij allerwegen
de versche reuke tegen
der blij geblomde wei.
II. En laat mij nu
alleene niet,
wanneer gij zoo
mij lijden ziet.
(op een liedtje op 't orgelkeGa naar voetnoot(2))
III. Wacharme! ik won het hoogste lot.
'k Mishielp mijzelven, hielp mij God,
en, veertien nachten na dien tijd
zoo was ik al mijn keien kwijt.
Dan, spelen ging ik, om een prul,
het winnen maakt de menschen dul,
ik won, en, tot mijn ongeval,
'k herwaagde't en 'k verloos het al.
IV. Wij restaureeren al die, restaurable,
Om te eten komen hier, naar onze table,
of om te drinken, met fatsoen,
zoo meestendeels de menschen doen.
| |
[pagina 61]
| |
Of ware't entwie, die 't in zijn huis veel beter ha',
hij kome en zitte bij - et cetera.
Dit laatste woord zegt, in 't latijn,
dat 't - ‘Beuter bij de visch’ moet zijn.
V. Is 't leven kort, geluk
en liefde langen't. Even
zoo lange als gij verlangt
verlange God u 't leven!
VI. Twee Marietjes
op hun knietjes
bidden, elken dag die daagt,
voor die goede
die nooit moede
voor hun zielke zorge draagt,
die genegen
hun de wegen
van 't godvruchtig leven leert
en die blijde
tallen tijde
nieuw en oud in 't beste keert.
Daarom kommen
wij met blommen
u besteken nog ne keer
en u geven
nog daarneven
ons twee hertjes meer en meer.
God beloone
God bekroone.........
................................. eeuwigheid
........................
.........................
zij met u ons toegezeid.
VII. Ik wensche u een jaar,
dat zachte als zijde is;
ik wensche u een jaar,
dat blank en blijde is;
ik wensche u een jaar,
dat ver van krank is;
een deugdelijk jaar
zoo breed als 't lang is;
| |
[pagina 62]
| |
ik wensche u een jaar,
dat, als 't voorbij is,
een zalig jaar
voor u en mij is;
ik wensche u een jaar,
zoo Gods gebod is,
dat, in en dat uit
geheel voor God is.
1sten Januarij 1898.
VIII. Aspergen
'k Zat in de eerde diep gedoken
en 'k sliep gansch den winter rond
tot dat................
IX. De nachtegale en spreekt niet meer,
't is overvloed van vrome en vrucht,
den akker weegt van deugden,
het loof vol zand en verruwloos......
De slaap bekruipt de leden laf
het jaar is uit, het blijde jaar
vergaart voor 's winters......
het blijde jaar is tenden.
|
|