Humboldt, vertelt in zijne ‘Reisen in den AEquinoxialgegenden’ dat er in die gewesten wildemans gevonden worden die, als zij moe geleefd zijn, ievers in eene krochte kruipen en, enkel met hunnen wil, hun herte toegenepen houden tot dat zij gevoelen dat zij dood zijn!
Die dat wil gelooven, mag.
Maar onze knape van Breslau kan andersche kunsten!
Even als wij arm of been, volgens goeddunken, kunnen opheffen, uitsteken en intrekken, zoo kan hij zijn herte doen het onderste boven staan, en den top van zijn hert, die gewoonlijk te kloppen zit tusschen de vijfde en de zesde ribbe, links, zichtbaar en voelbaar doen slaan, meer uitewaards of meer innewaards, een geheel einde verre. En hij kan, met nen snok van zijn machtigen wil, zijn hert op zijn geheel doen verspringen van links naar rechts, zoo dat het boven de lever komt kloppen.
Met zijne ingewanden is 't nog een ander paar mouwen!
Hij kan geheel zijn pak derms uitheffen uit zijnen onderbuik, en ze gesloten houden en toegeplakt, bij de mage, tegen zijn ribbekot. Het onderste van zijnen buik is ijdel, en al 't binnewerk zit al boven: het lichtbeeld, met de stralen van Röntgen genomen, geeft daar het allerduidelijkste bewijs van.
Maar eer ik nauwkeuriger trachte uiteen te doen hetgeen onze jonge kunstenaar met zijn dermen kan uitmeten, achte ik het geraadzaam oorlof te vragen aan de eerzame lezers van Biekorf, alhoewel ik wete dat de meeste hoop in geen kleen gerucht verschieten. 't Is ter hunner eere dat ik in mijn schrijven volherde.
Ik end gij, wij voelen en smaken het eten zoolang het in onze mond zit; maar van zoohaast het gezwolgen is, wij zijn 't kwijt, en wij hebben er hoegenaamd niets meer aan te zeggen tot dat het, deerlijk veranderd van hoedanigheid, al den overkant gereed zit en te voorschijn komt. Hij wel!
Hij kan zijn mage, zijnen dunnen en zijnen dikken derm toesnoeren of slap laten zoo 't hem belieft; en op