Biekorf. Jaargang 16(1905)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Lied der vlaamsche uitwijkelingen aan Maria 1. NU zingen wjj een lied naar ons verlangen, nu zingen wij het vrome werkerslied; 't is voor de Maagd die onbevlekt ontvangen, ons Moeder is en ons zoo geren ziet. Tusschenzang Aanhoor ons lied, o goede lieve Vrouwe, wij zijn uw volk, wij werken voor ons brood, 't Zij verre of bij, wij blijven U getrouwe. Blijf ook bij ons en help ons in den nood. 2. De vlaamsche tjok waaruit we zijn geboren, zit wortelvast in onze kristen gouw. Wij lossen niet, wij houden, 't is gezworen! aan onzen God en aan ons lieve Vrouw. 3. Ons hand is ruw en eeltig van te werken, maar 't hert is goed en kristen is de zin. Wij bidden God, 't is Hij die ons moet sterken: zijn hand is mild, zijn zegen baart gewin. 4. Als 't lijf, vermoeid van zwoegen en van puggen, naar 't bedde snakt en naar de ruste zoet; aleer voor goed te strekken onze ruggen, nog bidden wij een haastig ‘wees gegroet’. 5. Hij weet het wel, de Herder naar ons herten, wanneer hij komt tot ons, op verren grond, hoe neerstig wij den langen weg afterten om 't woord van God te vangen uit zijn mond. 6. Dan zingen wij daar in die fransche kerken ons Vlaming-lied, dat 't davert ver in 't rond; we zijn der bij, als 't tijd is van te werken, en zingen wij, 't is ook met vollen mond. [pagina 47] [p. 47] 7. Ons lied is uit: ons Moeder zal 't aanhooren; al klink' het ruw, 't is toch een liefdeblijk. Wij hopen 't vast, als wij ons willen schooren, eens komen wij bij Haar in 't hemelrijk. H. Persyn Vorige Volgende