Biekorf. Jaargang 16
(1905)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
[Nummer 2] | |
Bragi
| |
[pagina 18]
| |
Het natsjonale van de stof liet me niet met rust en zo is Bragi ontstaan en gaandeweg uitgedijd tot 'en gedicht in drie boeken.....’ Eerst, wat leert ons de Germaansche godenleer van Bragi? Bragi was de god der dichtkunst, en Idoena, de godin der eeuwige jeugd. Als Wodan's zaal: WalhallaGa naar voetnoot(1) meer en meer als de Halle van een aardschen vorst aangelegd werd, mocht ook de hofdichter, de Skald, niet ontbreken. Zoo kwam het dat de oudste der Skalden, Bragi, die in 't begin der negende eeuw geleefd had, in den kreis der in goden werd verheven. Hij verscheen aan de dichters als een grijsaard met langen baard; wijs was hij, verstandig en spraakveerdig als geen andere. Wanneer nieuwe gasten in Walhalla aangemeld werden, sloeg Wodan raad met hem over hunne ontvangst. Trad de verwachte in de Halle, zoo stond Bragi recht, op Wodan's wenk, reikte den gast den welkomdronk en wees hem zijne plaatse aan bij 't feestmaal. Bragi's vrouw Idoena bewaarde in hare lade de appelen, waarvan de goden nutten wanneer zij begonnen te verouderen; dan werden zij weder jong en sterk. Eens was LokiGa naar voetnoot(2) in de macht van den reus Thiazi gerocht en had om zijne vrijheid weer te bekomen, moeten beloven, Idoena met hare appelen aan de reuzenGa naar voetnoot(3) over te leveren. Op 't afgesproken oogenblik lokte hij de godin uit Asgard in een woud; hij zegde dat hij appelen gevonden had, die zij zeer kostbaar zou achten, en bad ze hare eigene appelen mede te nemen, om te vergelijken. Idoena onvoorzichtig genoeg, gaf Loki's woorden geloof; nauwelijks was zij in het woud voor Asgard aangekomen, of daar verscheen de reuze Thiazi in arendsgestalte en vloog met haar weg naar zijn Hof in het Reuzenland. Na het | |
[pagina 19]
| |
verdwijnen van Idoena stond het slecht met de goden, immers werden zij algauw oud en grijs, zij kwamen te zamen toe een Thing, en ondervroegen om te weten wie Idoena de laatste gezien had, en het kwam uit dat ze met Loki te zamen uit Asgard weggegaan was. Als de goden dat vernamen, grepen ze Loki vast en bedreigden hem met folteringen en dood, zoo hij hun Idoena niet terug bracht. Loki werd bevreesd door die hevige woorden, leende Freya'sGa naar voetnoot(1) vederkleed en als eene valke vloog hij noordwaarts naar 't Reuzenheim, tot hij aan de woning van Thiazi kwam. De reuze was uitgevaren op zee en Idoena was alleen t'huis. Loki veranderde ze in eene noot, greep ze in zijne klauwen, en vloog, zoo snel hij kon, huiswaarts. Als Thiazi naar huis kwam en Idoena niet meer vond, nam hij eene arendsgestalte aan en vloog achter Loki. De goden bemerkten hoe de valke en de arend achter hem Asgard naderden. Ze namen houtspaanders en hoopten die buiten aan de Burchtpoorte op. Als nu de valke toekwam, gleed ze neer op hare vlucht en vloog binnen door de poorte, de arend wilde haar volgen. Op dit oogenblik staken de Asen 't vuur aan de houtspaanders, Thiazi's vlerken matten vuur en men kon hem gemakkelijk vangen en dooden. Nog eens werden de goden dus gered: Idoena kon hun opnieuw jeugd verleenen en Bragi vervulde door zijn gezang hun hert met vreugde en moedGa naar voetnoot(2). De eigenlijke kern van 't boek is hierin dat geene echte poëzie bestaat zonder liefde, liefde gelouterd door strijd en kalm na overwinning. Gunlod begreep wel, wat er woeld' in hem:
Zij wist, het dichterzijn ontwaakte daar,
Eens zou hij zingen hare toverzang
En daarom zon zij - peinzend zag ook haar
| |
[pagina 20]
| |
Oog over 't blinkend ijsvlak - wat te doen.
Moest Bragi blijven leven in dit oord
Wiens schoon tot zang, wiens zang tot wedzang dreef,
Tot hij de klank van alles inten kon
En rietgeruis, gesuis der blaren, zang,
Georgel van den nachtegaal en stormgeloei,
Het door de takken fluiten van den herfst,
Weergalmden in z'n lied of fluisterden?
Zij voelde dat één toon hem dan ontbrak,
Een toon, de hoofdklank van haar eigen zang;
Hij kon geen liefde leggen in z'n zingen
En zonder liefde leefde nooit 'en lied.
Wat dan? Hij moest des werelds strijden in:
Z'n droomrig wezen bracht hem leed wellicht,
Maar, als hij leed, werd voller ook z'n zang.
Het kinderlike lied werd menselik.
Het onderwerp van het eerste boek, dat ons als verreweg het schoonste van de drie voorkomt, wordt zóó door den dichter zelf samengevat: ‘De stille vennen in de oisterwijksche dennebosschen zijn onuitsprekelijk mooi en het eenvoudige feit(!) uit de oude noorse Godenleer, dat Bragi de zoon was van Wodan en Gunlod die van de aarde kwam en dat hij later in Walhalla werd opgenomen, dat werd, geplaatst in die sobere dichterlijke omgeving, iets dat al m'n denken, al m'n zien-met-het-binnenoog trok’. Het eerste boek: Bragi's jeugd, hoe hij leeft met zijne moeder Gunlod in het stille ven. De dichter ontwaakt in hem stillekens, voor de eerste maal ontmoet hij Idoena de dochter van den zieken Hagen, en ze worden vrienden. WalkyrienGa naar voetnoot(1) verschijnen hem zekeren nacht, eene van deze trekt vooral Bragi's aandacht, dit zicht doet hem rijpen tot man, hij verlaat alles en trekt de wereld in. Het huiselijk | |
[pagina 21]
| |
geluk leert hij kennen bij het echtpaar Gertrui en Folkert, met de mannen van een dorp trekt hij meê om roovers te straffen en hij hoopt stervend bij de Walkyrie Hilda te geraken, maar neen, hij is enkel gewond, geneest en leert Gerda kennen die hem tot kwaad tracht te verleiden, maar zijn beter-ik weerstaat moedig en hij zet zijnen tocht voort, en op eenen avond verrast hij Idoena met zijne onverwachte doch niet onverlangde weerkomst. Zijn dorp voert strijd tegen vorst Sigebert, en op den dag van Bragi's en Idoena's trouw gaat men aan den slag. Bragi sterft door 't noodlot, machtiger dan Wodan, en sneuvelt en wordt door de Walkyrie Hilda in den heldenhemel opgenomen, in Walhalla. Bragi wordt de dichtergod en zijn lied klinkt aan den godenmaaltijd, maar hij kwijnt om Idoena. Frig Wodan's vrouw had immers Wodan doen zweren dat nooit een aardsche vrouw meer in Walhalla zou komen, maar die eed wordt ingetrokken. Idoena sterft en komt in Walhalla, de godin der eeuwige jeugd is vereenigd met den dichtergod. Dit boek blijkt het beste van de drie - 't is immers zoo frisch van vinding, zoo edel en hoog van opvatting, veel rijper schijnt het dan de twee andere - de landschapschildering is verrukkelijk, zoo forsch en zoo krachtig geteekend, zoo rijk aan kleur, en de liefde die de dichter ervoor in zijn hert draagt, bestraalt het met eenen zachten gloed, die 't leven doet en 't kleurt als met de rijke roodgouden stralen van een avondzonneglanzen. Het vers zit soms, zeer zelden toch, wel wat volgestopt en leest lastig, 't schijnt niet tendengerijpt, daar vooral waar handeling wordt voorgesteld en het zou moeten vloeien als een effen kalm voortbewegende stroom. Aan 't voorbeelden aanhalen kwame hier geen einde - alle de brokken natuurbeschrijving zijn even heerlijk: zoo bvb. dit kinderliedje van de jonge Bragi: Zonnelicht zweeft
Gezeefd door de sparren;
| |
[pagina 22]
| |
Glad van glanzen glimt het ven.
't Blauw met de bolle
Blinkende wolken
Rimpelt in 't riet omruiste ven.
Heerlik zo half
Omhuifd door de dommel
Dromend te drijven op 't dobberend vlot,
Te zwemmen waar 't zonlicht
Zuiltjes van licht maakt;
Te spartelen onder de spar.
Maar boven dat blauw,
Wie boodschapt mij
Van 't heerlijke, hoge Walhal?
Zou het er zaliger zijn?
en dit: Vergetend, dat daarbuiten 't witte licht
Der maan betoovrend over 't ven heengleed
En al wie liefhad buiten lokte, waar
Het dromen weefde om 't ven van kant tot kant
Van boom tot boom, tot heel die wereld, vol
Van 't reinste maanlicht, als 'en droom daar lag.
En somtijds in een vers, bijvb. waar Idoena verlangend uitstaart of Bragi nog niet weerkomt: Maar eenzaam was de verre donkere hei.
Van het tweede boek zegt de dichter zelf: ‘Waardering van dit eerste gedicht deed, tegelijk met verplaatsing naar 'en andere verrukkelike streek, naar Hollands duinkant, het vervolg ontstaan; de historiese of liever noors-mythiese achtergrond is dat Idoena, de vrouw van Bragi, geschaakt wordt door de zeereus Thiazi; daardoor worden de Goden spoedig grijs, want zij is de Godin van de Eeuwige Jeugd, en allen, ook Loki, doen hun best haar terug te krijgen, wat dan ten slotte ook gelukt.’ Bragi's moeder was ziek geworden, en Idoena ging ze redden met hare jeugd, maar ze wordt weggevoerd. Wodan daalt somber af van zijnen hoogen toren, waaruit | |
[pagina 23]
| |
hij al het aardsche zien kan. Hij is wederom overmeesterd door het noodlot. Wanhoop van Bragi, en angst bij de goden voor toekomenden ouderdom. Donar, Loki en Bragi gaan haar terughalen, elk gaat aan zijnen kant wanneer ze over de Bifrotsbrug, den toegang tot Walhalla gekomen zijn. Maar Loki en Donar volgen Bragi, onzichtbaar voor hem. Hij drijft voort in zijne mantelwolk gehuld, vindt zijne moeder en zijne oude kennissen weer en zweeft voort naar de zee, Donar en Loki volgen hem op dezelfde wijze, later als meeuw, ooievaars of zwaluwen. Hij trekt binnen in eene hut aan een duinmeer waar Radbout woont met Ava zijne dochter, Eelke en Erik zijne zoons en de oude grootvader Duko. De goden verouderen intusschen en Loki zweert wrake tegen Thiazi, de oorzaak van ouderdom's invloed op Walhalla. Donar en Loki vertrekken weer als Balder de god van 't licht zijn dagtocht begonnen is. Intusschen wordt Bragi's getrouwheid weerom op de proef gesteld door Ava, maar de dichtgod is nu sterker en hij schenkt Ava aan den jongen Bernlef, eenen gast van haren vader. Bragi's kunst rijpt daardoor, en de god vindt in Bernlef een dichter van wien hij eene eenvoudige omschrijving hoort van 't begrip kunst. Later voldoet hem die niet meer, maar één eigen woord kan hij ook niet vinden. Dan volgt de strijd van de drie goden op de zeereuzen, en Idoena wordt verlost. Thiazi wordt vergiffenis geschonken, Loki mist zijne wraak en Bragi met Idoena varen op naar Walhalla. Het derde boek: ‘Maar nu ook, terwijl dat ruwe heldenmilieu voor mij oprees, zag ik ook in eens klaar in, dat op dit tweede boek noch 'en derde volgen moest, onherroepelijk móést, want daar paste mijn held toch op den duur niet, hij, noch Idoena, noch z'n verinnigde zieledichtkunst. De jonge dichter uit het duin heette Bernlef; tevens was dit de naam van de oudste genoemde Friese dichter, die leefde tijdens Ludger, een van de Friese kristenpredikers; deze Bernlef nu, de blinde dichter m'n eerste | |
[pagina 24]
| |
liefde bijna, hij gaf het mij in om het derde en laatste deel in m'n Friesland te laten spelen.’ Zoo de dichter zelf. Het derde boek geeft het ondergaan, het afbrokkelen en vervliegen in mist, van het germaansche godenrijk voor de dagende zon van het nieuw gepredikte kristen geloof. Buiten het dooden van Thiazi den zeereus door Loki, die ook de moordenaar wordt van Balder den zonnegod, wijkt de dichter hier merkelijk af van de geschiedenis. De oude blinde zanger Bernlef vlucht over zee met zijnen kleinzoon van denzelfden naam. Zijn noodlot is dat, hij moet blind gemaakt worden. Hij komt op een terp aan bij boer Hedzer en zijne vrouw Syke met hun zeven kinders, hij verblijft op hun hof en vertelt hun en aan boeren uit den omtrek hoe hij gevlucht is voor de kristenpredikers, hij verzette er zich tegen met woord en zang, 't hielp niet en zijne vrouw Ava werd gedood. In vizioenen ziet de oude zanger hoe Balder en Thiazi vermoord worden door Loki. En zijn geloof valt weg. De zeereuzen vallen uit wraak over Thiazi's moord, de menschen aan, eene overstrooming brengt de zee tot de kruin van de terp. Hidde de knecht roept om hulp naar den God der christenen. 't Water komt tot staan. Met het voorjaar komt de jonge kristenprediker in de buurt, verkondigt het nieuwe geloof en boeit allen. Bernlef heeft weer een vizioen: Bragi wordt door de helden in Walhalla miskend en Idoena krijgt afkeer van het verblijf der goden. Ze vragen Wodan om recht. Bernlef verdedigt het oude geloof tegen het nieuwe, maar moet onderdoen. In een ander vizioen ziet Bernlef hoe Wodan niets kan doen omdat het noodlot zwijgt; over Walhalla hangt mist. Bernlef zingt eindelijk in zijn doodslied al wat hij zag en nog ziet. Walhalla gaat heen in mist, de goden verdwijnen, behalve die van de aarde gekomen zijn Bragi, Idoena en Loki, de god van het koude, berekende verstand, en de geldzucht, die onzichtbaar listen en lagen legt. Onzichtbaar blijven ze over de aarde zweven. Dichtkunst en eeuwige jeugd smelten | |
[pagina 25]
| |
samen met het diepste- ik van de kristengodheid en overwinnen Loki. Bernlef sterft en Bragi's en Idoena's klacht klinkt als nachtwind om de hoeve. De Germanen geloofden allemaal dat hun godenrijk zou ondergaan in Muspilli, eenen laatsten kamp; de hellehond Garm zou met zijn blaffen door het werelddal, de reuzen en hellemachten ten strijde roepen tegen Walhalla, ten teeken van het begin van den wereldondergang. Heimdall, de wachter aan de Hemelsbrug, steekt den hoorn, de grimme Fenriswolf breekt zijn banden en loopt ten strijde aan de spits van alle de machten der vernieling. Wodan wordt verslonden. Thor bevecht de Midgardslange en bezwijkt. Naar oud germaansch gebruik stormen de opperhoofden eerst in den slag en na hen de scharen der krijgers. De wolven van Fenrir's geslacht verzwelgen de zon en de maan en de sterren vallen uit den hemel en 't vuur verslindt de woonsteden van goden en menschen. Alles is dood en eene witte watervlakte overdekt alles. Maar het godenrijk viel niet, de feiten logenstraften die voorstelling, het brokkelde af en vervloog in mist, toen Bonifacius den heiligen eik, de moerzuil en 't zinnebeeld van 't oud germaansch geloof voor het glanzend Kristi kruis had doen nederstorten. De oude dichter Bernlef, in eene laatste vervoering ziet Loki overwonnen, de dichtgod en de eeuwige jeugd blijven over de wereld zweven tot welzijn der tastende tobbende menschen, en hij zingt zijn zwanenzang: Geloof! en hun liefde maakt U gelukkig!
Nu smelten te zaam mijn zinrijke goden
Met het werklike wezen der winnende godheid,
Der christenen komende koning van de aarde.
Nooit zal 't geloof en de liefd' nu vergaan,
Maar 't slechte verslaan in 's levens strijd!
Idoena, druk mij d'ogen nu toe!
Een laatste woord: ‘Bragi’ is een schoon werk. Bij eenen eersten inzet heeft men misschien wat moeite om | |
[pagina 26]
| |
zich te verzoenen niet den soms stijven gang der vijfiambische verzen. Maar men komt er allicht toe om den vollen klank er van te genieten te zamen met den rijkdom der woorden, de grootschheid der verbeelding en vooral de schoonheden der beschrijving. Het werk is nochtans niet om in handen van onze jonge leerknapen gegeven te worden, omdat de dichter op eene of twee plaatsen, zijn verbeelding vrijen teugel vierend voorstellingen schiep die wel volwassenen maar, ik denk, niet kinders schadeloos onder de oogen kunnen komen.
Caes. Gezelle |
|