Mengelmaren
Gezelle-avond
Uit ‘Algemeen Handelsblad’ Donderdag 29en September.
WIJ hebben dezer dagen verteld hoe ‘De Vlaamsche Vlagge’ aan Hugo Verriest een aflevering heeft gewijd als teeken van vreugde over zijn genezing van zware ziekte: hij is wel de beminde Meester, Hugo Verriest!
Wie hem gisteren hoorde, toen hij sprak over Guido Gezelle, die begrijpt dat volkomen: zooals hij Gezelle lief heeft, zoo moeten anderen hem liefhebben. Het heeft hem ‘onsterfelijk genot’ gegeven wat Gezelle in de zeven maanden, dat hij zijn professor in de poësis was, tot hem heeft gesproken - hij betaalt den cijns der dankbaarheid weer aan zijne leerlingen - en ook aan ons, die gisteren genoten van zijn bewondering voor Gezelle.
Pastor Verriest sprak, nauwelijks hersteld van zijn ziekte, ‘met kranke stem uit kranke borst’. Maar verstaan hebben wij hem toch. Er was, van de eerste woorden af, tusschen hem en ons die stroom van gelijkgestemd zijn - men heeft het wel eens gevoelselectriciteit genoemd - die maakt dat men elkaar begrijpt ook al ontgaan soms de woorden ons. Bewonderaars van Gezelle waren wij allen en hij, hij is de vriend, de liefhebbende leerling die Gezelle alles dankt - de sympathie die bindt was er al van te voren.
Maar dan ook weet die oude man, met zijn zachte stem, zijn verbazend expressieve gebaren en kleine handbeweginkjes, zijn lieve intonaties op buitengewone wijze te boeien. Ja, hij is wel ‘de nederige pastor van een klein dorpke van het schoone en lieve Vlaanderen’, maar hij is een redenaar ook. Wat sprak hij goed van dat ‘klein portierke’ en van dien student, die Gezelle beide te gelijk was in het klein seminarie! In een klein kamerken, met een venster op de straat, zat hij, en hij studeerde wel, ‘Gezelle met zijnen waterkop’, maar terwijl het linkeroor was voor zijn meesters, lag het rechter op de straat. En hij schreef de liederen op die het volk zong, de kinderen op Kerstavond en de meisjes, die op straat speelden - nu doen geleerden dat en noemen het folklore, maar 60 jaar geleden dacht niemand daaraan - en zoo is hij ‘gegroeid uit den grond van Vlaanderen naar boven’.
Telkens kwamen in de zoetvloeiende zinnen van Verriest dan weer de professors en hun geleerdheid, en dan weer het klein portierke dat in de geleerde lessen wel mee deed, maar toch niet mee deed, dat gedichten maakte voor zijn professors en voor zijn vrienden, maar ook verzen schreef in 't geheim, dat 't niemand weten mocht, gedichten van zijn eigen ziel.
Ze kwam zoo ongekunsteld en zoo natuurlijk-ondeugend, die tegenstelling tusschen die geleerdheid en dat portierke, en toch was het als de fijnste redenaarskunst.
En allerbekoorlijkst was het toen prof. Verriest ons het liedje zei van de meisjes, die daarbij over straat dansen:
Vanwaar komt gij getreden?