ontleedde; hij deed dat beter dan Conscience, beter dan Bourget, op zijn Shakespeare's: en hij besloot dat uw land het groenste is, en uw lucht de zoelste, en uw lieden de mildste. Hij sneed tot in de zielen, niemand dieper, niemand omzichtiger; den snok van ieder herte, den gloed van elken drift mat hij aan zijnzelven. En Verriest wierd Verriest, dacht en sprak en zong en leefde lijk Verriest, aleenlijk omdat hij Vlaming was... hij Vlaming, lijk gij ook. Zijn zieltinten, zijn pogen, zijn zegevieren waren voor Vlanderen, voor U! Dat werk, die geest, dat herte, dat leven, die ziekte... dat lijden voor U.
Omdat dit alles, omdat Hij voor Vlanderen was, wierd hij groot! Heil! En zeggen dat ge een Vlaming zijt, gij ook!
Vlanderen bleef God getrouw! 't Bleef Vlaamsch! Doch 't wierd miskend... Maar iemand kende 't goed, die zeggen kon wat hij wist; iemand, die nog meer als gij betooverd door Vlanderen's bekoorlijk veld en volk, dan zelve, wat gij niet kunnen gingt, t'allenstonde en overal alle de anderen, de verkoelden de verstevenen heropstreelen kon, en overgolfde met trotscheid voor uw aanminnelijk land. Gelukkig Vlanderen met die gezonde zinnen, met dien rechtschapen geest, met dat onmetelijk ongierig herte uwer slavende ouders, uwer ingenegene verwanten, uwer eeuwig-leutige en troostende vrienden! Om 't heldere en 't warme, om 't gulle, 't geestdriftige, het rijke van Vlanderen's zielkracht; om datgene, wat gij betracht spijts het medelijden van velen, ook te beminnen, om Vlaming te zijn lijk gij; om meer, om dit alles van alleman te doen beminnen, om u dus tot een voorbeeld van Vlaming te zijn, daarom gaf God u een Verriest!
O Eerweerde! Men zal zeggen dat ook gij een mensch zijt, dat wil zeggen een man met gebreken, een mensch, wat zoovelen maar aleenlijk 'n zijn! Maar dat ge van dien mensch: Verriest gemaakt hebt, dat zullen er ook maar weinig toch kunnen zwijgen. Weinig. Als sommigen uw doel beknibbelden en hun ongelijk gevoelden, en dan