| |
| |
Het Tijdvak der van Eycks
(Vervolg van bladz. 255)
EEN groot geleerde is M. Bouchot, die de taak op zich nam de tentoonstelling van Fransche Primitieven (Parijs, 1904) naar aanleiding der tentoonstelling van Vlaamsche (Brugge, 1902) te bewerkstelligen. Hij heeft wel gedaan, iedereen moet hem daarom toejuichen. Toch is hij wat erg aan chauvinisme ziek, ..... of er Franschmans aan die ziekte lijden! - Te weinig, zegt hij, is er voor de oude fransche schilders gezorgd geweest. Inderdaad, en M. Hulin, leeraar aan de Gentsche Hoogschool, heeft, ter gelegenheid der vlaamsche tentoonstelling, daarom de Franschen eens duchtig op de kneukels geslagen. (Vgl. Cat. crit. de l'Exp. des Pr. Fl.).
Te weinig ook is er over de oude fransche primitieven geschreven geweest; inderdaad, zelfs oude schrijvers, zoo Vasari, Gucciardini en a. die met zooveel lof over de vlaamsche schilders spreken, weten niets of heel weinig over de fransche. Dat gaat M. Bouchot erg tegen (vgl. Revue des Deux Mondes, 15 Mars 1904) en hij vindt in dit stilzwijgen reden en oorzaak der onbekendheid der oude fransche meesters. [Wellicht een ‘conspiration du
| |
| |
silence’ tegen Frankrijk gericht.] Ons dunkens gaat die beredenering mank en wordt gevolg voor oorzaak genomen. Waarom werd er minder over de Franschen geschreven? Juist omdat deze, klein, veel kleiner waren naar getal en kunstvaardigheid dan de vlaamsche reuzen. Immers, wat brachten - bij de opkomst onzer van Eycks de Zuiderburen voort? Hoort, we zullen om antwoord bij de Franschen zelf gaan. (Vgl. Paul Mantz, ‘La Peinture française du IXe siècle à la fin du XVIe’, p. 179 et suiv.) We vertalen vrij. - Tusschen beide geburen, zoo aantrekkelijk en tevens zoo bevreeslijk (t.w. Vlaanderen en Italie) welk plaats neemt Frankrijk in? Met wetenschappelijke zekerheid kunnen we die plaats niet afbakenen, want de groote werken zijn verloren. Het is enkel bij gissing, op weinige feiten gesteund, dat we ons die plaats kunnen verbeelden of houden staan dat ze veel eerlijker geweest is dan men gewoonlijk denkt. Immers had de fransche kunst reeds proefstukken geleverd, en was de geestesontwikkeling zeer ver gevorderd. Op het einde der XIVe eeuw waren we te vast en te zeker op weg om schielijk te blijven staan, integendeel werden de betrekkingen met Italië en Vlaanderen van langs om nauwer, dus hebben we ook deel genomen, voor zooveel het onze krachten toelieten, aan den luisterlijken vooruitgang dier bloeiende kunstrijke streken. Inderdaad, alhoewel het boek onzer gloriedaden jammerlijk gescheurd werd, nog mogen we roemen op meer dan een groot werk, op meer dan een grooten naam. De ongelukkige regeering van Karel VI (1380-1422) heeft toch iets bijgedragen tot de kunst. Boven spraken we over verschillige meesters die bij Karel V's dood nog leefden. Velen zijn vlamingen, als Andries Beaunepveu, die voor den hertog van Berry werkte aan 't kasteel te Mehun, als diegenen wier hulp de hertogen
van Burgondië inriepen om paleizen en kerken te Dijon te versieren. Wat er ook van zij, binst de eerste jaren der XVe eeuw en zelfs later is de vlaamsche invloed niet te loochenen. Hoe kon het anders; onder de
| |
| |
hertogen Filips den Stoute, Jan zonder Vrees, Filips den Goede, was nog niet het minste spraak van noordergrens, nauw verkeer, gedachtenwisseling en werkoverhandiging bestaat er tusschen Vlaanderen en Burgondië dat nog bij Frankrijk niet is ingelijfd. Die vlaamsche invloed groeit, altijd maar groeien alswanneer in 1425 Jan van Eyck in Filips de Goede's dienst trad. Aan zijnen kant, zoo we 't bemerkten, riep de hertog van Berry ook de hulp in der Vlamingen, insgelijks werkten er van die meesters voor den koning van Frankrijk....
Jammer genoeg dat M.P. Mantz reeds gestorven is en de tentoonstelling der fransche primitieven niet heeft bijgewoond.
Ziet... moest ge nu al de fransche schrijvers over kunst op hun woord betrouwen... wel, daar blijft niets meer over van heel onze vlaamsche school..., of zoo er nog iets overschiet, dit nog hebben we den Franschen te danken... hun zijn we onze kunst verschuldigd.
Eerst en vooral de vóór-van Eyckschen... Jan Bandol van Brugge, Claus Slutter uit Gelderland, Melchior Broederlam van Ieperen, Jan Beaunepveu, Jan Malwel ook uit Gelderland, Hendrik Bellechose uit Brabant en honderd anderen... zouden allen Franschen zijn; niet door hunne geboorte... (alhoewel men het nog tegen alle historische bewijzen in zou durven betwijfelen)... maar zulks doet niets ter zake, Franschen zijn ze door hun werk, hun kunstopvoeding, hun oorbeeld!... Gemakkelijk om zeggen,... ons schijnt het anders en het nauwkeurig bestudeeren hunner gewrochten kan ons niet van meening doen veranderen. Waarheid geldt vooral, geen ‘parti-pris’, geen voorbedacht stelsel naar hetwelk alle feiten moeten plooien en in den vorm gegoten worden.
Nog lang zal het duren eer vast bewezen wordt dat we alles te danken hebben aan eene zoogenaamde Parijsche school. Wat men er ook, partijdig genoeg, over denke in Frankrijk, blijft het waarheid dat onze schilders in 't Zuiden grooten invloed uitoefenden.
| |
| |
Nochtans, steunt men op het punt dat zoovelen Zuidwaart trokken, men diene daarbij ook indachtig te wezen dat diezelfde schilders - aldaar in 't voorbijgaan gevestigd - ook in onze streken, zoo te Brugge, Ieperen, Gent, Kortrijk werkzaam waren, dat er alhier eenthoeveel overbleven - waardig geroemd - die hun geboortestreek niet verlieten, maar t'onzent in bloeiende gilden vereenigd aan 't werk al waren vooraleer de Parijsche gilde eigenlijk het leven zag. (12 Oegst 1391.)
Nu, oprechtheid vooral. M. Georges Lafenestre, bewaarder der verzameling van schilderwerken in den Louvre, bekent in zijn meesterlijk voorwoord aan de ‘catalogue’ der parijsche tentoonstelling, den invloed onzer schilders.
‘Les similitudes de style, de technique, d'observations, de détails qu'on trouve à la fois chez des Flamands, des Bourguignons, des Parisiens, de Véronais, des Toscans, des Ombriens, des Colonais, ne sont pas dues au pur hasard. Pour la sculpture, l'influence de l'école dijonnaise (de school rond de hertogen van Burgondië) sur les écoles toscane et lombarde, par les oeuvres de Marville, Sluter, Claus de Verve etc.... (drie van de onzen), sur Jacopo della Quercia, Donatello, Jacopino del Tradate, ne semble pas contestable. On trouvera un jour les preuves matérielles des contacts par lesquels se sont formées alors les deux grandes écoles de peinture, la flamande et la florentine, dont la virilité souveraine éclata presque en même temps, à Gand, par le Triomphe de l'Agneau, des frères Hubert et Jean van Eyck (142. - 1432) et à Florence par les fresques du Carmine de Masolino da Panicale et de Massuccio (1422-1427). A cette date, hélas! l'école française a perdu son avance; quel qu'en soit notre désir nous ne saurions montrer alors une peinture puissante et harmonieuse, dont l'exécution, à la fois correcte et pondérée, libre et savante, solide et brillante, puisse être comparée à ces chefs-d'oeuvre d'un naturalisme si profondément poétique par sa gravité supérieure...’ enz. enz...
Verstaat-ge? De Parijsche school - (we begrijpen niet goed de beteekenis dier benaming) - bloeide door de tegenwoordigheid van vreemde schilders. - Deze verlaten hun uitwijkingsoord... waar zijn nu de parijsche schilders? waar is de parijsche school? - verdwenen, weggesmolten! Denkt niet dat fransche schrijvers dat nog ten hunnen voordeele, ten onzen nadeele niet weten uit te leggen. Ze zijn zoo vernuftig in allerhande streken!
| |
| |
‘.... La pure école de Paris.’ schrijft Louis Gillet, ald. ‘... elle est en plein éclat, en pleine floraison, .. on devine les fruits.. (?) (we hebben liever die vruchten te zien, te gevoelen. te smaken, dan ze te raden!) ... C'est alors qu'une suite d'évènements terribles: la folie du roi, l'assassinat du duc d'Orléans, Azincourt, le siège de Paris, la disette, les factions, l'assassinat de Jean sans Peur, labourent, bouleversent le pays, brusquement le déchirent, et pour ne parler que de l'art anéantissent Paris en créant du même coup de l'un de ses débris ce qu'on appelle l'école Flamande’!!!
Hoort ge!
De Vlaamsche school... eene stichting der Parijssche school! De Vlaamsche school... afval der Fransche! De Vlaamsche school?... Maar neen... dit iet dat men... heel onredelijk... Vlaamsche school noemt!...
Zoo komen we aan de van Eycks.... Een raadsel nog: de verschijning dier meesters, we bekennen't...; maar wat zoeken we om oplossing in eigen streek... elders moeten we ons richten...
‘On croit peut-être et avec raison éclaircir cet énigme, à coup sur insoluble en Flandre, en changeant le terrain du débat et en le transportant en France!’
Daar is 't!...
En de van Eycks vergeleken met de Fransche meesters. Waar hebben ze 't geleerd om zoo wonderlijk de natuur na te doen in de landschappen hunner achtergronden?... Maar waar anders dan bij fransche schilders?... Bij wien? Bij de drie gebroeders uit Limburg, Pol, Herman en Jan Malwel, de neven van den eersten Jan Malwel... deze immers alhoewel van nederlandschen oorsprong, alhoewel gewrocht hebbende in Nederland, zijn toch Franschen; immers ze hebben ook in Frankrijk gewrocht voor den hertog van Berry!!... Dus!...
Daarbij kunnen de landschappen der van Eycks niet opwegen tegen die van Jehan Fouquet uit La Touraine... Ziet ge! Fouquet maakt de natuur na met meer verstandelijke werkelijkheid, de van Eycks onverstandelijk. Fouquet en Hubrecht van Eyck gingen Italiën bezoeken; de eerste wist daar nut uit te trekken, de tweede niet het minste....
| |
| |
‘Rien n'est plus affreux que l'italianisme mâché par ces bouches flamandes.’
Zijn we waarachtig niet te beklagen. - Vergelijkt geen portretten der van Eycks met die van Fouquet... 't ware ontmoedigend...
‘Le pur naturalisme en Flandre à peine affranchi de la règle française qui l'avait contenu, s'exagère et serait parfois insupportable en ses excès sans la virtuosité de sa technique. Fouquet est plus spirituel. Il ne voit pas moins vrai, mais son regard a plus d'intelligence. Il donne à peine moins de réalité et plus d'art. - La rigueur de son observation n'a d'égale que la rigueur de son style...’ enz...
En 't besluit...
‘A la fin du 14e siècle nous sommes assez savant pour devenir les maîtres des van Eyck!’ (L.G. ald.)
Arm Vlaanderen! Naar Frankrijk voortaan! aan wie we alles verschuldigd zijn! Aan Frankrijk... onzen dank, onze erkentenis.
't Is schoon nietwaar, in brandende vaderlandsliefde, zijn land, zijn verleden op te helderen!... maar zulk werk als dit van talrijke hedendaagsche fransche kunstkenners, brengt veeleer groote schade bij; schoone woorden, welluidende zinsneden dienen tot niets als de inhoud bij 't beproeven met den toetsteen in brokken valt!..
***
Zijn we wat lang geweest, 't is dank aan de Fransche tentoonstelling, toch we denken 't kwam van pas... daarbij deze, alsmede andere beschouwingen en studien gaven ons ruimer opvatting der betrekking tusschen de verschillige kunstscholen in Europa gedurende het vruchtbaar middeleeuwsch tijdvak.
Al de middeleeuwsche scholen hebben onder elkander veel punten van gelijkenis; zoodanig dat grooter verschil is aan te stippen tusschen middeleeuwsche en renaissanceschool van een zelfde volk (bv. het vlaamsche) dan tusschen de verscheidene scholen uit een zelfde tijdvak (bv. het middeleeuwsche). Bepaald eenvoudiger en nader
| |
| |
de waarheid ware 't indien de kunst ruimer beschouwd werd. Nauw verband onder middeleeuwsche volkeren wordt opgemerkt op gebied van letterkunde, wijsbegeerte, handel en nijverheid; waarom zulk verband in twijfel getrokken wanneer spraak is over kunst? Met genoegen vonden we dezelfde meening klaar en duidelijk uiteengezet door een eersten kunstkenner, Pol de Mont (vgl. de Paneelschildering gedurende de XIVe, XVe en de eerste helft van de XVIe eeuw). Zoo geven we den algemeenen naam van ‘Middeleeuwsche School’ aan al de verschillende scholen van gemeld tijdvak uit Europa, namenlijk Italië, Frankrijk, Duitschland, Nederland; deze alzoo afscheidend van de opvolgende renaissance-school. In die eene groote school onderscheiden we verscheidene groepen nauw verbonden op allerhande gebied, door wederzijdsche betrekkingen en gedachtenwisseling, toch elk van de andere afgescheiden door verschillende kenmerken en vrije eigenaardigheden. Hoort hoe Pol de Mont spreekt en zich de zaak voor oogen stelt: ‘Gevoegelik zou men de evolusie van de middeleeuwsche paneelschildering in Europa kunnen opvatten als een legermacht, oprukkend in eene zelfde richting, ofschoon samengesteld uit korpsen van onderscheiden nationaliteit, die overigens op verschillende tijden met den vijand handgemeen worden.’
Dat ingebeelde leger ware zoo te schikken:
|
A. Voorhoede |
|
3o Korps Duitschers |
1o Korps Italianers |
2o Korps Nederlanders |
aangevoerd door Willem van Heerlen |
aangevoerd door Giotto |
aangevoerd door Jan Bandol
Melchior Broederlam |
|
B. Leger |
|
3o Rechtervleugel |
1o Centrum |
2o Linke vleugel |
De Duitschers |
De Nederlanders uit Zuid en Noord gegroepeerd rond |
Kleine keurbende Franschen |
| |
| |
a)
Hubrecht van Eyck
Jan van Eyck |
b)
Hugo van der Goes
Dirk Bouts
R. van der Weyden |
c)
Hans Memlinc
Geeraard David |
daarnaast verscheidene groepen Italianers elk afzonderlijk aangevoerd door: |
a) della Francesca |
c) di Cosimo |
e) Crivelli |
b) Mantegna |
d) Botticelli |
f) Bellini |
|
|
C. Achterhoede |
|
3o Duitschers |
1o Nederlanders |
2o Italianers |
Dürer
Kranach
Grünewald
Holbein |
Quinten Metsys van Kleef
Lukas
Jan Gossaert
Vieze Breughel |
Lionardo
Giorgione
Correggio |
***
('t Vervolgt)
J.-B. Dugardyn
|
|