afgeschreept en weggevaagd, en zuivere doeken, in heet water gedopt, op de wonden geleid en gedrukt, om het bloed te stremmen. Als er maar hier end daar een fijn druppelke bloed meer uit en zimperde, wierden de twee gezonde broeders te keere gegaan. Dunne, smalle striepkes vel, met een vliemende scheers afgesneden uit de armen van den eersten broeder, dienden, ten getalle van veertig tot vijftig, om de wonden van het rechter been te dekken. Insgelijks, wierden de wonden van het linker been, met vellekes aan beide armen van den tweeden broeder ontnomen, overleid, overticheld en gevloerd.
Toen ik, twee dagen nadien, het verband afnam en vernieuwde, belette ik met blijdschap dat er geen een van al mijn vellekes - of liever van al hun vellekes - te kwiste gegaan was; ze lagen al, dichte tegen een, vast en stevig aangeplakt, gebroederlijk te blinken.
Twee dagen later, waren ze reeds bleekrood van verwen, een bewijs dat zij met het bloed van den genezenden martelaar reeds doorstroomd en gevoed waren.
Schrandere lezers zullen misschien bij hun eigen gezeid hebben: ‘Het gedrag van die twee broeders is alleszins zeer loffelijk; maar elk houdt aan zijn vel, en, zoo genomen dat die broeders hunnen dienst zouden ontzeid hebben, ware er geen middel geweest om de huid van 't eene of 't andere dier te benuttigen? De menschen, als men het wel ingaat, zijn toch maar dieren, met min of meer rede begaafd.’
Die lezers hebben misschien zooverre niet gepeisd: dat de huid van meest al de dieren met haar begroeid is. Maar dat ware nog het minste. Indien, volgens het vlaamsch spreekwoord, een luize in de pot beter is dan geen vet, zoo is voorzeker ‘vel met haar op, beter dan geen vel!’
Men heeft inderdaad, om groote menschenwonden te overvellen, de huid zoeken te ontleenen van oost-indische ratten, van konijnen, honden, kiekens en andere zachtmoedige, gewillige dieren. Maar om de waarheid te zeggen, al die 't aangegaan hebben konijnen-, ratten- of kiekenvel te bezigen, hebben er weinig voordeel in gevonden. Zulk