Biekorf. Jaargang 15
(1904)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
[Nummer 12]Vlanderen's zielendrift 't jaar 1302
HET land is in nood!... Is 't een storrem die broedt daar
in 't dansend geweld van de zonne die brandt?
Het land is in nood! 't Zijn de klokken die londren
en dondren: ‘gevaar over Vlanderenland’!
Het land is in nood! 't Zijn de winden die wielende
en woelende alomdrijven 't klokkengeklop!
De winden die Vlanderen's boomen doen buischen
en Vlanderen's bodem doen beven: Sta op!
Sta op! 't Zijn de bosschen die buldren: Sta op, land!
Sta op! Voor uw vrijheid gewaakt en geweerd!
In nood zijt ge Vlandren:
- Wie huilt daar? - De honden!
Wie briescht daar, en stampt daar, en kapt daar? - Het peerd.
‘- Peerd, stil!’ strijdt de voerman, ‘naar Kortrijk gereden
met voeder en wapens.’ En 't peerd trekt dat 't hijgt!
| |
[pagina 178]
| |
Het land is nood! En het weefgetouw zwijgt.
Het land is in nood! En de smid kleunt op 't ijzer
‘- Zweerd dat ik smeê, zoeft hij, 't land is in nood!
Door u zal het vrij zijn,... zooniet wil ik sterven,
Vlandren in nood
Vrij zijn of dood!
........
God groot!
Hoort de vrouwe die kreunt en het zweerd kuischt.
De man, - hij en kreunt niet, - hij zwijgt en is bang.
Hij kropt! - Kon hij weenen! - ... Hij weent! En zoo lang
zoo diepe, zoo vele... Zijn herte zoo breed is,
zoo heet! Eene zee zal erover aleer 't
gekoeld is!... Dan rijst hij, en raast: ‘Hier dat zweerd!
Vrouw, komt, geeft het hier! 't Was aan u het te kuischen.
Aan mij 't op den vijand zijn kop te doen buischen.
Dat zweerd... na de zege, dan breng ik het weer!...’
- ‘Eilaas! klaagt de vrouw, nooit en zie ik u meer!’
... - ‘En kwame ik niet zelf weer, gaat m' halen naar Kortrijk,
en zoekt me in den hoop waar het meest is gedromd,
en meest er voor u en het land is gevochten!
God helpe ôns!’
- ‘En 't kindje?’
- ‘Komt hier keppe, komt!
En krijscht niet... Nog twee keers te slapen, 'k ben weder;
ge krijgt dan een peerd van uw Vader, een peerd
dat Vader zal pakken algauw van de Walen,
Nu gaat hij erom! - Zijt voorzichtig van 't zweerd....
Ja! 'k brenge er u ook een om later te vechten
voor vader en moeder... wanneer ge zult groot zijn
en brave geworden. Zijt braaf dus... en nu
ziet! nu gaat bij moeder! Zij zal voor u zorgen
... God zende zijn zegen op u!’
........
| |
[pagina 179]
| |
Daar stapt nu de man met zijn zweerd aan de zijde.
Hij beeft,... en de lucht weegt, zijn zweerd weegt,... hij hijgt.
Hij beeft. En hij staat! En hij staart - en hij luistert.
- ‘Boom zegt, waarom beeft gij?.. Ge en spreekt niet, ge zwijgt.
‘Boom, zegt, g'hebt me kleene geweten. Als 't waaide,
dan zat ik bij u, en dan tegen den wind,
dan stondt ge zoo sterk, en ge en roerdet, nu beeft gij.
O zegt, boom van Vlandren, ik Vlanderens kind,
ik zie dat zoo noode. Toen zag ik u liever
voorheen, toen ge sterk stondt en recht, dat is vrij.
Weest sterk, ge zult vrij zijn! Ja Vlanderen zal winnen
... zal Vlanderen winnen!’
.... - ‘Zal Vlanderen winnen!!!’
.... - ‘Wie roept dat? Wiens stem is 't! Zegt weêrgalm is 't gij?’
.... - ‘Zal Vlanderen winnen!!!’
't Is Breydel die nadert! 't Is Breydel de held,
die nadert!... Hoe warrem op Vlanderens veld!
Zijn mannen zijn doomend van hitte en geweld!
En Breydel roept: ‘Mannen
't zal spannen;
Maar als we verliezen wij, 't komen er anderen...
Na dezen nog anderen,...
Altijd nog anderen,...
Heil Vlanderen!
Op 't einde des oorlogs, moet Vlanderen dood
of wel moet het vrij zijn!
En vrij zal het zijn, want, al is het in nood,
als de Breydels erbij zijn,
dan is ze, de macht van ons Vlanderen, groot.
Mannen
't Zal spannen....’
Heil! - ‘Vlanderen den Leeuw!’ Daar zijn andere mannen,
die komen naar Kortrijk langs andere wegen.
| |
[pagina 180]
| |
De boomen bewegen,
de daken bewegen,
de kerken bewegen,
de kimme die beeft...
Vlanderen leeft!
Al dat staat
zijn krijgers,
al dat gaat
zijn krijgers,
al dat blinkt
zijn wapens,
al dat klinkt
zijn wapens!
- ‘Ei, roept eene stem, gaat zoo rap niet, blijft staan!...’
't Is Willem van Saeftingh', die nadert te peerde.
‘...'k Ga mêe, als een Broeder wel mede mag gaan.
Ik ben, om te strijden, uit 't klooster gekomen.
Als Vlandren verdwijnt, kan Ter Doest nog bestaan?
Neen 't!’
- ‘Willem!’ roept Breydel; mocht ieder lijk gij doen,
Want 't land is in nood
vrij zijn of dood!’
*** SamenzangGa naar voetnoot(1). Welaan! Nu gegaan naar het Groeningheveld,
en, steunende op God, onze stappen gesteld!
Voor huis en voor land, we gaan strijden! Vooruit!
En zoeven in 't zand die 't benijden!... Vooruit.
*** De zon, zij en blijft in den hemel niet staan,
ze schijnt met ons allen naar Kortrijk te gaan!...
Een storrem alover ons Vlanderen jaagt:
de wind joelt: ‘naar Kortrijk!’ Vooruit! Onversaagd!
*** | |
[pagina 181]
| |
Piu rittardando, eene stem: De vogelkens zingen zoo teeder en zacht,
en groeten zoo vroolijk de zonne die lacht!
Het blommeken smekt in zijn bloeiende kleur,
en 't wierookt alom zijn verblijdenden geur!
...Op 't blommeken blinkt het genot van zijn ‘thuis’.
en 't vogelke zingt: ‘van mijn vaderlijk huis’...
- ‘Zegt Vlaming! Het uwe is den vijand in d'hand!
Verdedigt het Vlaming, verdedigt uw land!’
*** Samen. Welaan nu gegaan naar het Groeningheveld,
en stevig en wakker de stappen gesteld!
Vaarwel huis en land, we gaan strijden! Vooruit!
met 't zweerd uit ons hand u bevrijden! Vooruit!
Mannen ge beeft!... Mannen van Vlanderen, van Zeeland, van Namen, van Limburg, ge beeft!... Ha neen! Houzee! Neen ge'n beeft niet! Uw gewoel, uw getier, uw geweld laten mij, uwen priester, verstaan dat ge allen daareven maar stom stondt voor de grootheid van Vlanderen's nood; en dat ge nu wel aan den vijand wilt laten hooren, hoe uwe duizende en duizende knodsen, hoe uwe scherpen lansen, hoe alle uwe wapens den Wale hier op dien moerassigen drempel van Vlanderen afwachten, om hem dezen goedendag te doen knikken, die hij aan Vlanderen niet jonnen 'n wilde! Geen vrees, maar hoop, maar geestdrift! Mannen 't is winnen dat ge moet, en winnen zult ge! Kop af, kop aan! Daar, binnen Kortrijks kasteel, en daar, over den Pottelberg, loert de vijand met zegtig duizend man, om gansch Vlanderen te overweldigen. Zult gij het dulden? Zult gij het verdragen dat zij u nog langer de hand boven het hoofd leggen? Ah! Ik zie hem den hooveerdigen Robrecht van Arteziën, ik hoor hem zijn | |
[pagina 182]
| |
omgekochte voetknechten opjagen, en zeggen: ‘Door vernieling en brand, moeten de Vlaamsche kasteelen, hoeven en woonsten ten gronde! Hunne grootheid, hunnen rijkdom zal men naar Frankrijk vagen!’ Die snoodaard! Ziet toch, hoe hunne speren in het zonnelicht flikkeren! Ze hebben ze gescherpt om uwe vrouwen en kinderen onmêedoogend den doodsteek toe te brengen! Het en was niet genoeg Gwijde van Dampierre verraderlijk met veertig Vlaamsche ridders gevangen te nemen; het en was niet genoeg Filippina in den kerker te werpen; het en was niet genoeg ons allen, vrije burgers, te Brugge te beschimpen. Mannen, wat ze willen hebben, dat is u allen! .... Maar ge roept wel: Wat ze nu niet, en nooit niet, neen, bij Gods genade, nooit niet en zullen hebben, dat is ook u; en wat ze zullen teruggeven, dat is uw graaf, en zijn kind, en zijn huis, en uw recht, en uw vrijdom, en geheel uw vaderland! Dat is 't wat ge gij wilt! Geen uitkomen! Bachten u loopt de Leye, diepe en breed. Voor u staat de vijand, hatelijke slaven! 'n Wilt ge in de Leye niet verdrinken, kapt door den vijand! Nood dwingt, makkers, maar zal ik dat nood noemen? Een spel is uw strijd! Ze zijn met zestigduizend; gij met dertigduizend. Bijgevolg... de kanse is gelijk! En is de vijand talrijk, daarover zij God gedankt! 't En ware u anders de moeite niet weerd om te beginnen! Vuige soldeniers zijn het, uwe vijanden, die maar met ééne hand slaan kunnen, omdat ze hunne andere uitsteken moeten naar het loon dat hun wordt toegeworpen; flauwe zuiderlingen zijn het, die op den sterken grond van Vlanderen hunne voeten bezeerden, en nauwelijks tot hier voortslepen konden; moed 'n steekt in hunne herten niet: rooven en branden dat is hun werk... Ze roemen op hun peerdevolk... Maar vijftig stappen vóór me, ligt de Groeninghebeek. En weldra zult ge ze met peerd en man zien in het slijk zinken, en aleen maar den kop bovenhouden om te roepen naar hulp en genade!... Geen genade! Neen Vlamingen, geen genade! O gij, echte warme Vaderlanders, die maar op | |
[pagina 183]
| |
één enkel dingen uwe oogen houden zult, op vrijheid, op uwe eigen belangen; gij die maar eene belooning verwachten zult, de verbreking uwer kluisters; eenheid steekt in uw werk! Recht steekt in uw werk... en recht dat is God. Enja! God heeft gezorgd; veiliger is uw stand dan de hunne, veel vreeselijker zijn uw wapens, veel grooter is uw mannenkracht. Alle de gemeenten overal, alle volkeren hankeren naar uwe zege, naar uwen roem! Reeds hebben Zeeland en Limburg het als eene eer aangezien met ons te mogen strijden tegen den Munteschrooder; Namen heeft zeshonderd wel uitgeruste mannen gezonden om ons in het gevecht te versterken. Fransche ridders zelf onder het geleide van den Hoogedelen Hugo van Arckel komen ons eene hulpzame hand bieden. En ginder, verre van hier, Paus Bonifacius verwacht met angst het nieuws der uitkomst van den slag. Gebeden heeft hij te Roomen bevolen, opdat Vlanderen de zegepraal zou bekomen, over dezen die, én tevens Vlanderen aanvielen, én tevens ook den Paus vervolgden om dezelfde reden; dat is omdat ze geen recht erkennen, en dus onrecht zoeken te plegen! Neen dat verdraagt God niet, en Hij zal wel toezien dat de volkeren in de geschiedboeken lezen kunnen: ‘Vlanderen, lang verdrukt door zijnen leenheer, heeft dien verdrukker in 1302 bij Kortrijk verpletterd!’ Met trots zullen de nakomelingen naar ons opstaren, en uit ons voorbeeld Vlanderen leeren beminnen. Strijdveerdige krijgers, 'n voelt gij in uw herte niet noodzakelijk de vrijheidsliefde opbruischen? O ja, nu weet ik waarom uw oogen stralen in de opdagende zonne! 't Is uit een onbedwingbare hope dat gij op heden uwe eer en deze van Vlanderen zult redden kunnen. Vluchten 'n helpt niet! Land en godsdienst sporen u tot moed aan. Uw ouden gevangen graaf moet gij redden. Roomen moet gij door uwe heldhaftigheid verblijden en door uwe zegepraal van alle moeilijkheden ontdoen. Eere aan u! | |
[pagina 184]
| |
Knielt allen neder, makkers, en laat een weinig van dien dierbaren Vlaamschen grond op uwe tonge rusten; knielt neder, en dat God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest u sterke in den strijd, uwe legers veilig make en de Franschen verplettere. Moeder.
- O, hebt ge dit gewoel gehoord
dat dreunt al door de lucht?
....en nu is weerom alles stil!
Dochter.
- O Moeder Vlandren zucht,
en lijdt, ik zie 't, op 't Groeninghveld;
'k zie 't hier van Kortrijks wallen,
en 't leger....
M.
- Zegt, o dochter, zegt,
ik hoor klaroenen schallen.
Gij, dochter, gij kunt alles zien,
maar ik, God, ik ben blind!
O, zegt me, wat uw broeder doet,
uw broeder, hij, mijn kind!
D.
- ....? De Waalsche schutters komen af.
O wee! Ze schieten schichten:
hun pijlen joelen door de lucht....
Al onze schutters zwichten....
en storten in een bloedbad neer...
met 't wapen in de hand!
M.
- Het is een schoone dood, mijn kind,
de dood voor 't Vaderland.
God spaar' hun ziel!... Maar 'k hoor nog meer
dat wreed klaroenen-schallen?
D.
- Och moeder! 't zijn de ridders, God!
ze vliegen en ze vallen
op de onzen,
... als op dieren!...
Neen!
Ze vallen.... in de beek!
| |
[pagina 185]
| |
Goddank! Doch andren stormen af,
doorploegen rij en reek,
naar 't Vaandel, moeder, van ons land!...
't Zijn duivels op hun peerden.
God helpe ons toch! God spare ons toch...
Ze kappen met hun zweerden!
... Nog andren!
En ons vlaamsche volk?
Zal 't wijken achteruit?
De Walen dan van uit 't kasteel
ze breken ook vooruit!
Ach Moeder!... 't Is de nederlaag...
M.
- Ik schrikke! Wat geruchten!
Gauw! Dochter laat ons bidden gauw!
D.
- Verloren! laat ons vluchten!
M.
- Neen bidden we voor 't Vaderland!
D.
-... Heil! 't veld is rood van bloed
O moeder! d'Onzen maaien voort
met onvermoeiden moed!
Ziet, hoe ze zwaaien met hun knods!
... De Wale is aan 't verzinnen!
Ja! Deinzen zal hij achterwaard,
en Vlandren zie ik winnen.
Gauw! komt, ik ook, 'k wil strijden, komt!
M.
- Neen laat ons bidden, kind,
tot onze Vrouw van Groeninghe
die Vlanderen zoo bemint.
..............
GetweenGa naar voetnoot(1). O goede moeder, Vlandren strijdt!
Indien 't Uw hulp moet derven,
zal Vlandren sterven
want Vlandren lijdt.
| |
[pagina 186]
| |
Indien 't Uw hulp moet derven,
zal 't dierbaar Vlandren sterven:
... 't is om het leven dat het strijdt!
*** Het Groeninghveld behoort U toe,....
de wilde Walen komen.
U wordt 't ontnomen
Uw land!... Helpt toe!
De wilde Walen komen.
Het land wordt u ontnomen.
O helpt ons land! 't Behoort u toe!
..............
Och moeder, toch! we schroomen
..............
Hoor! Hoor!
‘Vlandren den Leeuw!’
Is de roep, is de schreeuw,
is de gallem uit duizende monden!
Vlandren is vrij!
weêrom Vlaming zijn wij!
De Leeuw heeft de Lelie verslonden!
..............
Hoor! Hoor!
..............
Houzee! Houzee! Ons reuzenhand
hielp 't machtig Vlaamsche Vaderland
er door!
Houzee! Houzee! De Wale ducht
Houzee! De woeste Wale zucht
in 't goor!
Verknakt door onzen goedendag
zoo ging zijne eer in dezen slag
te loor!
.............
| |
[pagina 187]
| |
Hoor! Hoor!...
Houzee! De mannen zingen.
Hoezee! De wapens klingen
Den donder! Hoort! De trommels slaan.
Houzee! Daar waait de Vlaamsche vaan!
Houzee! Houzee! Houzee!
..............
Ze kwamen o! ten drijf, ten draf,
de Walen, hier naar t' onzent af,
O waan!
Waar zijn ze nu de zwetsers toch?
die Vlandren vagen zouden.... Och,
ze staan,
ze staan nu... waar hun bezem stond...
In 't slijk hun waan een grafstêe vond!
Welaan!
Komaan!
En saan!
gezongen en geklongen!
gejuicht! gejoeld! gesprongen!
De Leeuw, omdat de Lelie loech,
zijn leeuwentand in 't lijf haar joeg!
Houzee! Houzee! Houzee!
Heil Vlandren! Wie vermag zijn zielsgenot te melden!
Zijn volk ziet 't vechten voor zijn vrijheid onversaafd;
en pal - zoo een zoo al - of... vallen lijk de helden,
of... keeren weer naar huis, als voren onverslaafd.
***
Heil Vlandren! 't Ziet zijn volk, dat, tusschen Ley en Schelde, en
al door den milden brand der zonne rijk begaafd,
ontelbaar als de vrucht van uit zijn veie velden,
én... zelf van wellust rilt, én... anderen beschaaft!
***
| |
[pagina 188]
| |
Heil Vlandren! 'k ben uw kind! Heil Vlandren, 'k zie u geren,
ik ook, omdat ge vrij... en Vlaamsch zijt in uw woord;
standvastig zijt van wil, en kloek u kunt verweren!...
***
Heil Vlandren! Zoo voortaan, 't zij welk een Wale u stoort,
U staan we stevig bij, en in 't gelaat hem zweren:
‘God helpe! Vlandren leeft... en leven zal het voort!’
A.C. & S.J. |