Biekorf. Jaargang 15
(1904)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMengelmarenIN Guido Gezelle's duikalmanak van 't jaar 1904 vinden we op den 10sten van Nieuwjaarmaand 't volgende gedichtje: Dient God, vier uren alle dagen;
slaapt zeven uren, ende kont gij min;
acht uren neemt tot uw gewin;
twee uren scherpt uwen zin;
doet dit alle dagen; zonde(r?) oorboren,
zoo en hebt gij tijd nog ziele verloren.
In nen ouden boek, op de eerste bladzijde, vonden we de volgende rijmreken geschreven: (Daarop volgt een onvolledigen familieboom opklimmende tot 't begin van zeventienhonderd.) Dint Godt want dat betamt twee uren alle daghen en nut u spys en dranc dry uren naer behaghen. Vermackt twee uren lanck den styf gespannen sin slaept seven uren lanck want daer steckt vordeel in en past op uwe winst thien uren vol ghemeten soo hebt ghy dach en nacht volstandelyck gequeten en seght dat ick u segh: wie soo den tydt verkiest dat desen tyd noc siel en verliest. C.B.V. ‘IN Noord-Nederlandsche geschriften krijgen we slag op slag van woorden, uit 'n vreemde taal afkomstig. Heele en half Fransche uitdrukkingen, doen bij ons net of ze in haar eigen huis zijn; ze eten zelfs de eigen kinderen van de tafel en dringen ze in den hoek. 't Is of onze schrijvers, de meesten, maar langs het stadhuis wandelen en hun dááraf ingeworpen wordt die macht van bastaardij, welke den spot naar ons toetrekt van bedaard eigen-volk en oplettende buurlui. Terwijl onze oude boeken vol oprecht-vaderlandsche zegswijzen staan en de menschen-rondom-ons hun meeningen en gewaarwoordingen in veel zuiverder taal beteekenen........ Waarom gebruikt men die vreemdelingen in onze taal?........... Wel weten we, dat StellwagenGa naar voetnoot(1) wijst op weinig edele drijfkrachten: onverschilligheid omtrent de taal en zucht om een waas van voornaamheid om zich te spreiden. Hij had er nog kunnen bijvoegen: onwetendheid van de geschikte wijs om 'n Gallicisme b.v. te ver- | |
[pagina 174]
| |
Nederlandschen. Voor onwetendheid is echter kruid gewassen: zoeken, onophoudend zoeken in woordenboeken, als Van Dale, Verdam en 't Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal. 't Aanschaffen van zulke werken is duur, maar de spreekwoorden van de vele kleintjes en den eenen groote, van de spaarzaamheid en de vlijt kunnen ook hier worden bijgesleept. En met minder kostelijke werken - met Kramers b.v. of Kuipers, kan 't jongste volk van onze middelbare scholen vast gewend worden aan deze speurtochten, die éénige waarheid en éénig leven zullen blijken voor de zuiverheid van 't oude dietsch. Konden wij wat overnemen van den taalijver en het taalgebruik van velen onzer Zuiderburen! Zeer zeker: niet al hunne vervlaamschingen van vreemde woorden zijn gelukkig; sommige zullen er bepaald nooit, nooit bij ons ingaan b.v. “beddebak” voor “ledikant”. Maar bij muziekuitvoeringen geeft men ons altijd een “programma” in handen - waarom geen “spelwijzer”? Waarom zouden wij niet zeggen “kunstzaal” in plaats van “museum”? “boekbewaarder” voor “bibliothecaris”? “tijdblad” voor “periodiek”? O, als wij ook eens wilden, als alle schrijvende menschen van Nederland eens wilden - wat zou onze taal, onze taal vermooien! Zij moet nu dikwijls de straat op, met een gezicht, groezelig en smotsig, van allerhande bastaardij - en, als wij willen, wandelt ze langs 's heeren wegen, zóó zuiver-frisch-helder, als 'n Hollandsche jonge dochter, die 's Zondags naar de Hoogmis gaat. En dit weet ik zeker: dat het katholieke dagblad, waarvan ik het meeste houd (Het Centrum), nog veel meer verspreid zou wezen in Vlaanderen, indien de mannen en vrouwen, die het dagelijks volschrijven, wilden verzaken, uit geheel hun hart, aan alle bastaardij en wilden dienen, met al hunne woorden de reine zaak der Nederlandsche taal.’ Aldus H. Linnebank, kruisheer te Diest, in Het Centrum, 30-5-04. | |
Knieliedjes't WAS een kinneki op 't kerkhof
met een violon,
en 't had een leêren hoedjen an
met pluimkens van karton.
Bon, bon,
fricasson,
ariekaneele.
Bon, bon
fricasson
ariekanon.
(geh. te Poperinghe). *** | |
[pagina 175]
| |
Den ouden man al met zijn stok,
drie uren sloeg de klok,
en hij deed zijn venstertjen open,
en zijn voetjes gingen roe-doe-doe,
en zijn handjes gingen plak-plak-plak,
en 't was een man van jaren,
en hij was zoo rap.
(geh. te Poperinghe). *** Peeretje, je moe zoo zeere niet loopen,
We gaan e matje met havertje koopen,
't peeretje liep ten drijf ten draf
dat 't ze meestertje nooit meer en zag.
(geh. te Poperinghe). Of: Peeretje, wil je zeere loopen,
We gaan u e matje met haver koopen,
't peeretje liep ten drijf ten draf
en 't peeretje 'n kreeg maar met rooi 'n kaf.
(geh. in de omstreken van Poperinghe).
*** Ju te Koko, me peeretje,
naar Yper om e steeretje, (elders mosteeretje)
naar Brugge om azijn.
Is er te Brugge geenen,
we gaan van daar naar Meenen,
Is he te Meenen goeden koop
we koopen der tien of twaalf stoopGa naar voetnoot(1)
(geh. te Poperinghe). *** Maantje, maantje Klinckaert,
gaat van hier naar Bellewaart,
van Bellewaart naar Nieuwpoort,
om è teugsche zoetemelk.
't Kloksje luidt tot Reninghelst.
Wien is er daar dood?
èn oud brutale mannetje,
't en hadde noch potje noch pannetje,
en 't en koste zijn broodje niet dragen,
en 't smeet het op den meulenaarswagen.
De meulenaarswagen viel in den dijk,
en 't mannetje was zijn broodje kwijt.
(geh. te Poperinghe). C.B.V. *** | |
[pagina 176]
| |
Ju! Ju! peerdemeuleken,
De koster zit op 't veuleken,
De pastoor zit op de bonte koe,
En rijdt ermee naar Mechelen toe!
En dan laat vader die het kind op de knie te peerd laat rijden, de knie wegzakken, zoodat het kindje van zijn peerdje glijdt.
(gehoord in de omstreken van Hal). J.V.C. TER zaliger gedachtenis van Mejufvrouw Maria-Louisa-Amelia-Josepha Rövekamp, teergeliefde eenige dochter van Mijnheer Hendrik en Vrouw Louisa De Plancke, die, geboren te Brugge den 25 November 1890, na een lang en pijnlijk lijden, zachtjes in den Heer ontsliep den 31 Mei 1904. Aan 't kruise stond vol bitterheid,
vol weedom en vol smerten,
Maria bij heur stervend kind,
den lieveling heurs herten.
Hoe pijnlijk moet het scheiden zijn,
- hoe wreed! - van 't eenig wezen
op aard, waarin een ouder ziet
zijn levend beeld gerezen!
Doch, Vader, Moeder, gaat tot haar
die stond, voor ons, te weenen
op Golgotha; zij zal u troost
en zielekracht verleenen.
Uw dochter droeg den name van
die doodbedrukte vrouwe,
en is met haar vereenigd nu,
terwijl gij zucht in rouwe.
Schept moed! Het leven is zoo kort
en ééns zult gij haar, beiden,
vol vreugd, hierboven, wederzien
om nimmermeer te scheiden.
J.N. |