Biekorf. Jaargang 15
(1904)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
[Nummer 10]De Pest en het Stadsbestuur te Brugge 1600-1631GEWELDIGE huiveringen, brandend, sterk hoofdzeer, starende oogen, bleek en neerslachtig aangezicht, bevende, belemmerde stem, wankelende gang, algemeene matheid in ziel- en lichaamskrachten, duizelingen, inwendige hitte, onverdragelijke dorst, lastig droomen, ijlhoofdigheid, smertvolle uitwerpingen, dat waren de droevige ongemakken bij een aantal zieken te Brugge in den loop der XVIIe eeuw. Den tweede of den vierde dag der ziekte verschenen builen doorgaans omtrent de lieschen, daarom lieschbuilen genoemd. De pest woekerde in het Westen van Europa sedert het midden der XIVe eeuw, en was om zoo te zeggen een inheemsche ziekte geworden, verschijnende nu bij minder dan bij meer geweldige vlagen. Uit de vier boeken over de pest te Amsterdam in 1665, uitgegeven door Isbrand Diemerbrouck, een Nederlandsch | |
[pagina 146]
| |
geneesheer, weten we dat de pest, die toen ter tijde heerschte, de lieschbuilpest is geweest, fr. peste bubonique, ook Oostersche of Egyptische pest genoemd. De verdienstige man schreef bij ondervinding over hetgeen hij gezien en verzorgd had te Nimwegen in 1635-36. ‘Haestige siecte’, zeiden ook onze voorouders, beteekenende door deze woorden, ofwel eene verscheidenheid der pest, de ‘pestis siderans’ der wetenschap, fr. peste foudroyante, of beter, de pest in het algemeen, omdat doorgaans de pest den mensch onverwachts op het lijf valt, in het volle genot des levens, in de volle bedrijvigheid der krachten. Onderzoeken, of de lieschbuilpest een gansch verschillende ziekte is van de zwarte of Indische pest, uit welke streke zij herkomstig is en uit welke oorzaken zij spruit, wanneer zij eerst en hoe dikwijls zij in Europa verscheen en hoe lang zij er woekerde, dat laten wij maar aan de geleerden over. Enkel reppen wij een woord nopens de meening van deskundigen aangaande den oorsprong dezer ziekte. Zooals men weet, komt de pest noch uit de lucht, noch uit den grond; noch uit de vochtigheid of de laagte eener streek; noch uit de armoede of onzindelijkheid van een volk; zij komt ons van een knaagdier, dat wij met recht mogen noemen ‘Niemands vriend’. Alzoo benoemde Guido Gezelle den netel; met hoeveel meer recht mogen wij deze benaming aan de rat toeeigenen! Wij wisten genoeg dat de rat den mensch veel schade berokkent, doch wie vermoedde dat het knaagdier, tot overmaat van boosheid, onder het menschdom de pest veroorzaakte! De rat, zoo heet het bij de geleerden, zou de ziekte gaan rapen in haar vuile woningen en op haar besmette levensmiddelen. Evenwel, had zij geen medeplichtigen, zoo ware de rat onbekwaam de pest voort te zetten onder het menschdom. De rat zit vol vlooien, en de vlooien gaan op de rat den leveling der pest opzuigen, en komen met dit vuil brieftje tot den mensch. Hoogbruin van verwe, met moeite een | |
[pagina 147]
| |
millimeter lang, komt de schalke briefdrager onverwacht en ongezien u op het lijf vallen, en steekt met zijn besmetten snuit behendig het briefje in de brievenkast, ik wil zeggen, in 's menschen vel. Haar bereik zal men moeilijk ontgaan; immers zij springt een meter ver, het is te zeggen dat zij eenen sprong springt duizendmaal haar lengte wijd. Die mooie kennis nopens den oorsprong der pest ontbrak aan onze eenvoudige voorouders der XVIIe eeuw, en insteê van een Trojaanschen oorlog aan te gaan tegen het rattengespuis, zoo hunne nakomelingen nu doen, deden zij overgroote kosten om met alle middelen de pest af te weren. In 1601 inzonderheid begon de pest haar perten te spelen te Brugge. In 1602 bouwde het stadsbestuur de pesthuizen buiten stad, op het Magdaleneveld, tot afzondering der pestelingen. Van toen af werden al de armen en vreemdelingen, ziek aan de pest, naar het Magdaleneveld gevoerd. Het onderhoud der pestelingen kostte schromelijk veel geld aan Brugge. Een toeziener werd aangesteld, roodemeester genoemd naar zijn ambtelijk kleed, dat bestond uit een rooden mantel met karmozijne franjen. In 1604, omdat de besmetting gedurig aanwoekerde, vernieuwde het stadsbestuur de voorschriften der vorige jaren en kondigde een onderricht af, dat alles aanwees wat dienstig mocht zijn om de woede der pest te stillen. In 1625 werd de ‘kamer van gezondheid’ ingericht. Deze inrichting beantwoordde ten volle aan hetgeen men in onze dagen aanduidt met twee schuimwoorden: ‘sanitaire Commissie’, het is te zeggen: Gezondheidsberek. Desniettegenstaande hernam de pest hare verwoestingen geweldiger dan ooit in 1631; inzoover, dat de besturen van Brugge en van het Brugsche Vrije genoodzaakt waren de volgende onderrichting in XXXV leden af te kondigen. | |
[pagina 148]
| |
Het Ie L. beschikt, dat al wie de pestelingen bezorgen wil en het ambt van ‘reeuwer’ (ziekenverzorger) of ‘reeuwige’ (ziekenverzorgster) begeert uit te oefenen, voor het gezondheidsberek verschijnen zal, om onderzocht en goedgekeurd te wordenGa naar voetnoot(1). Het IIe beschikt, dat de gezworen roodemeester, vergezeld van ten minste eenen cellebroeder, zal, bij uitsluiting van alle anderen, beslissen of een huis of een mensch besmet is met de pest; huis en mensch zal hij opteekenen, tegen loon van twee schellingen per hoofdGa naar voetnoot(2). IIIe L. ‘Welke vonnesse (van den roodemeester) ghegheven zijnde ende bevonden werdende peste te zijne, alsoo de voornomde Roode-meester niet en can alleene begaen ende cureren alle de gheinfecteerde, zoo zullen de ghuene byde ghecommitteerde daer toe upgheteeckent ende gheadmitteert dies goede wetenschap hebbende, de zelve ziecken moghen begaen, bestaen ende cureren...’ - Aleventwel en was het hun niet toegelaten zelf de geneesmiddelen te bereiden; deze moesten aangekocht worden bij de geneesgoedmengers. IVe L. Het uitwendig teeken dat iemand het ambt uitoefent van ‘reeuwer’ of ‘reeuwighe’ zal zijn: ‘boven huerlieder upperste cleet eenen witten stock van vier voeten lanc’ op boete van drie pond parisis. Ve L. ‘Zullen moeten draghen eenen rooden stock van ghelycke langde,’ al wie toegelaten wordt bij de pestelingen om deze te verzorgen naar ziel en lichaam. - De priesters, die de pestelingen verzorgden, droegen boven op hunnen rooden stok een rood kruis. De roode stok met rood kruis gebezigd door P. Melchior Capucijn, in 1666, was nog te zien in St-Salvatorskerk te Brugge | |
[pagina 149]
| |
binnen de bidstêe van den Nood GodsGa naar voetnoot(1), toen J. Gailliard, in 1847, zijne ‘éphémérides brugeoises’ schreef. Nu is deze stok verdwenen. VIe L. ‘Zoo haest de vernomde ziekte in eenighe huusen ghecommen zal zijn, ende dattet daervoren zal ghevonnest zijn, zullen die van den zelven huuse ghehouden zijn voor de duere te stellen ende uut te steken twee witte roeden up elcke zijde van de duere ofte veinsteren, ende die daer houden steken drie weken, ende vast maken ende naghelen. Nemaer indien daer iemand sterft, zullen terstont slaen dweers de deuren van den zelven huuse eene witte baere, ende zal die daer blijven den tyt van zes weken naer toverlyden van den laetsten dooden, alle weke op de zelve baere teeckenende een zwarte striepe omme te weten den tyt dat de ziecte aldaer zal gheweest hebben, beghinnende altyts van nieux alsser yemant zal wederomme sterven. Beede dezelve poincten up de boete van veertich ponden parisise voor d'eerste reyse; ende voor de tweede reyse op arbitraire correctie’. Het VIIe L. verbiedt aan allen die wonden hebben, uit hun huis te gaan, zich onder het volk te bevinden, op boete van tien pond parisis. Het VIIIe L. schrijft voor aan allen die een besmet huis bewonen, een bezonder teeken te dragen: ‘een witte roede van vier voeten ten minsten, boven huerlieder upperste cleedt’. Zij mogen hun huis verlaten enkel om zich te verluchten of tot hun verzet; de stad zullen zij uittrekken langst de stadspoort die het naast bij hun huis staat, zonder herbergen, vergaderingplaatsen, winkels binnen te treden, vermijdende de meest bewandelde straten en plaatsen als den Burg, de Beurze enz. te betreden, op boete van drie pond. IXe L. Den bewoner van een besmet huis zal het | |
[pagina 150]
| |
evenwel toegelaten worden zich ter markt te begeven, bij den geneesgoedmenger en in winkels binnen te treden om voorraad en levensmiddelen aan te koopen, van 9 uren 's morgens tot 3 uren 's namiddags, tenware dringende noodwendigheid het anders raadde; dan zal hij met de hand hoegenaamd niets aanraken; maar enkel met den vinger aanwijzen wat hij begeert te koopen, op boete van zes pond. Xe L. verbiedt den bewoner van een besmet huis, te zitten op bezondere of openbare banken, op straf van boete en het sluiten van zijn huis. XIe L. verbiedt hem ook vuilnissen op wegen en straten te werpen; die zal hij delven in zijnen bachten. Dit verbod treft ook de ‘roodemeesters’, de ‘reeuwers’, en de ‘reeuweghen’, en in het algemeen al dezen die de pestzieken verzorgen. XIIe L. De vorige verordening treft ook honden en katten, uitgeweerd volgens XIIIe L. de spieulen (De Bo), beenhouwershonden en hazenwinden. XIVe L. gebiedt aan de ‘reeuwers’ de besmette huizen duchtig te zuiveren zes weken na het afsterven van den laatsten zieke, het lijnwaad te wasschen; gebiedt zorgvuldig de timmers te ragen (kobbenetten weg te borstelen), te verluchten, en het stroo der beddingen te verbranden, enz. XVe L. verbiedt het huisraad te verkoopen of weg te nemen, tenzij na verloop van de zes weken. De XVIe en vlgg. LL. tot XXIe bepalen de wijze op dewelke de afgestorvene pestelingen zullen begraven worden. De begraving is toevertrouwd aan de Cellebroeders. XXIIe L. verbiedt aan ‘reeuwers’ en ‘reeuwighen’ de straten der stad te inwandelen na het avondgelui, tenzij geroepen zijnde bij een of anderen zieke. XXIIIe L. verbiedt aan roodemeesters, reeuwers en reeuwighen overdreven loon te eischen; in geval van geschil zal het gezondheidsberek het geschil vereffenen. | |
[pagina 151]
| |
Het gezondheidsberek zal ook de behoedmiddelen die het goedvindt voorschrijven, inzonderheid nopens invoer van visch, spek, zwijnenvleesch, fruit, enz. XXIVe L. gebiedt aan vischverkoopers, vleeschhouwers en andere kooplieden, visch, vleesch of andere koopwaren naar besmette huizen te dragen en met hunne inwoners handel te drijven, vóór 's morgens te 9 uren, en 's namiddags na drie uren. XXVe L. verbiedt uit de handen van dergelijke huisbewoners geld te ontvangen, tenzij het geld vooraf in het water van bakken of emmers gedoopt zij. XXVIe L. verbiedt alle besmetten of als dusdanig verdachten ter kerke te gaan of aldaar eene andere plek te bekleeden dan deze die hun voorbehouden is. XXVIIe L. gebiedt aan alle bewoners van een huis als besmet verdacht, het teeken der witte roede te dragen. XXVIIIe L. verbiedt aan kroeghouders, herbergiers, gasthofhouders, bier of wijn te schenken aan al wie besmet is of het teeken der besmetten draagt, hetzij in huis of op den bachten, - enkel vóór de deur en op straat is zulks toegelaten, - op straf van schorsing en op boete. XXIXe L. verbiedt aan de keersgieters smeer te koken, tenzij des nachts, van tien uren 's avonds tot drie uren 's morgens. XXXe L. verbiedt aan alle vischverkoopers doode palingen te verkoopen. XXXIe L. en vlg. tot XXXIVe verbieden den verkoop van huisraad uit de besmette huizen herkomstig tenzij na verloop van den tijd hierboven vastgesteld. Verbieden ook alle openbare vergaderingen en danspartijen. Verbieden het werpen van vuilnissen op de markt en in de nabijheid der waterhal. Verbieden alle blijdagen en bruiloftsvergaderingen. - De vischmarkt zal gewasschen en gekuischt worden alle vrijdagen en zaterdagen. Het ruimen zal 's nachts geschieden. Ruimers zullen met hunne wagens de stad verlaten vóór den dageraad. XXXVe L. spreekt over het verdeelen der boeten, | |
[pagina 152]
| |
uitgesproken door de verschillende schikkingen dezer verordening. De verordeningen tegen de pest zijn in onze dagen zoo breedvoerig niet als de zeventiendeeuwsche der stad Brugge, maar daarom toch niet minder streng. De gemeenteraad van Odessa gaf verleden jaar de zijne in enkel twee leden. Ie L. 300 roebels boet en drie maanden gevang aan elken eigenaar die binnen de zes dagen het gansche rattengespuis, dat in zijne eigendommen woekert, niet zal vergeven hebben. Het daartoe te gebruiken vergift wordt aangeduid. IIe L. Dezelfde boet en gevangenis voor elken eigenaar die in de veertien dagen alle verouderde houtwerk, door de ratten doorknaagd, niet zal vernieuwd hebben. Zoo men ziet, is dit kort en duidelijk. Evenwel, uit vrees dat een Odessenaar deze verordening mocht uit de gedachten verliezen, zal zij uitgevoerd worden onder het opzicht van een ambtelijken geneesheer. Voortaan kan het menschdom niet meer rusten, zoolang een rat of een vloo roeren of poeren zal op onzen aardbol. De rat verdwenen, zal daarom de pest verdwenen zijn? God geve 't. Al deze bezonderheden nopens de pest en de verordeningen uitgegeven door het Brugsch stadsbestuur, heb ik te danken én aan den geleerden geneesheer Delie woonachtig te Ieper, én aan den geleerden heer Gilliodts-van Severen, oorkondenbewaarder, aan wien de stad Brugge zoo vele verdienstelijke gewrochten te danken heeftGa naar voetnoot(1). F. Hyacinthus. C.D. |
|