Biekorf. Jaargang 15(1904)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Wie geeft me?... WIE geeft me 't eenig goed, alleen dat me voldoen kan? waarnaar mijn hert verlangt waarbij mijn ziel moet leven, en dat zoo schaarsch haar wordt hier toegedeeld beneden? Is 't schoonheid, weelde, is 't heil? is 't stillen vrêe? wat wete ik. Is 't wiegend harmonie en maatgang, klank of kleuren, is 't wetenschap en kracht! mij dunkt 't is alles saam met licht en lucht en leven met zomer, zang en zonschijn met een verzadigd zijn, zoo vol den diepen kroes mijns ganschen wezens, dat het, reize met den rand, bij 't lichtst beroeren, leekt en laaft, met eigen zoetheid, met echten zielewijn, de dorstende aan mijn voet. Wie mag, wie zal 't me geven? niet ééns, één korte wijl, maar immer en gedurig noch in een zwak begin maar tot den bodem uit? Zult Gij, zult Gij 't mij niet, o bron van alle goedheid, [pagina 134] [p. 134] o zoetst van alle zoet, Gij schooner, klaarder, dan de hemelen schoon en klaar zijn? Gij welzijn weelde en kracht Gij zon van alle licht, Gij levend' harmonie, Gij alles mij, Gij God!! Pinksterdag, 1904 Caes. Gezelle. Vorige Volgende