uitkrijgen vooraleer 't groot volk te huis kwam, ik en Pol zouden deerlijk in nesten zitten.
‘Zoo we een vierken aanlegden,’ zei ik aan Karel, ‘misschien zou de tocht hem meêtrekken’. Karel vond dit voorstel opperbest. 'k Stak dus 't vier aan, maar de jongen zat er niet te min vernepen om, en als we naar boven gingen om hem daar te vinden, hoorden wij hem schreeuwen, luider dan ooit, en roepen dat er iets aan 't veunzen was in de schouwe, dat hem verstikte. Ik wist wat gedaan, alhoewel Pol t' einden raad was, en om de waarheid te zeggen, hevig verschrikt.
Wij liepen de trappen af, grepen twee ketels water, stormden ermeê naarboven en kletsten ze door de kave. Dat bluschte 't vier uit; maar ge zult moeite hebben om te gelooven dat Karel nog meer onredelijk was dan ooit en riep dat we hem wilden versmoren. Neen, geen troost moet ge verwachten als ge kleine jongens tracht aangenaam te zijn; ge kunt ze niet voldoen, wat moeite gij ook doet, en wat mij aangaat, dat gedurig zoeken om hem aangenaam te zijn verveelt mij en voor 't overige dat hij nog bij ons verblijft kan hij maar alleen spelen.
We hadden nu alles aangegaan wat we konden uitpeizen om Karel uit de schouwe te krijgen; alles te vergeefs. Zoo we olie door de schouw lieten loopen, zegde Pol, dat zou ze zoo glad maken dat Karel recht naar beneden in de achterkamer zou glijden. Maar ik wilde 't niet doen, daar ik wist dat de olie zijne kleederen zou bemorsen, en dat zou Theresia Moei kwaad maken. - Al met eens hoorde ik een rijtuig aan onze deur stilhouden en daar waren de volwassen personen die vroeger naar huis gekomen waren dan ik wel gedacht had. Zij moesten volk halen om eene opening in den muur te maken. Maar ze kregen Karel gaaf en gezond eruit, en na bestatigd te hebben dat hij niet 't minste letsel bekomen had, in plaats van mij en Pol voor al onze moeite te bedanken, waren ze van gedacht dat ik de grootste straf verdiende die ik ooit gekregen had, en ik kreeg ze!