Biekorf. Jaargang 15
(1904)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMengelmarenALS de kinders, te Stalhille, wat schoolke gespeeld hebben, zingen ze het volgende liedje: Djoostje moest naar schole gaan,
Djoostje en had geen bottientjes staan.
‘Moeder van waar moe 'k ze gaan halen?’
‘Van achter de boeren hulder wagen.’
‘Moeder de boeren zoun me slaan!’
‘Wachte, me kind, 'k za' meêgaan.’
Achter de zee ligt er een school.
‘Meester, wi' je mijn kindje leeren
bladje keeren?’
De meester pakt zijn pallemstok.
Hij sloeg hem op Djoostjes kop.
| |
[pagina 127]
| |
Djoostje pakt zijn linkerbeen,
zijn rechterbeen.
Hij sloeg den meester half dood,
geheel dood.
Wie gaat er dat manneken dragen?
Vier ventjes met zwarte kragen.
Wie gaat er daar achtergaan?
Vier oude wuvetjes met elk een schuumspaan.
Het volgende kniedeuntje wordt te Stalhille gezongen: Ju, ju, ju, ju perretje!
Me komen gerêen van merretje,
van merretje naar hottentrot,
om te krijgen nen nieuwen rok,
nen nieuwen rok van kanten,
en een paar aa.. (?) van zanten,
en een hoed van plumen
om nog meer te schumen,
en een kleed van strekken
om naar Gent te vertrekken.
En toe Gent den ommegang
wat staat er daar geschreven?
Kille, kallekoentjes,
waar zijn die schoone zoentjes?
Siskalette wat doe' je daar?
den nagel in den boge slaan.
Is de boge nog niet geslegen?
Ja, van over zeven jaar,
en doe maar, en doe maar!!!
Weet iemand iets meer daarover? C.B.V. | |
Oude schilderijtjes met opschriften in verzenDE heer Jan Bols geeft in de ‘Verslagen en mededeelingen’ der koninklijke Vlaamsche Taalvroedschap, Wintermaand 1903, eenige inlichtingen over oude schilderijen met opschriften in verzen. De kunstweerde ervan schijnt hem gering: ze schijnen te dagteekenen van omstreeks het begin der 18e eeuw. | |
1ste schilderij.Eene vrouw ligt tusschen twee rechtstaande vogelnetten (bij het op-steek-zitten gebruikelijk), in 't bereik van cither, drink- en eetpotten en, zoo ik meen, geld, - aanloksels waar zij ééne hand naar uitsteekt. De dood wil de netten toetrekken; een engel belet dit. Op den achtergrond ziet men duivels en het hellevuur. | |
[pagina 128]
| |
Opschrift.Dolores inferm circumdederunt me, praeoccupaverunt me laquei mortisGa naar voetnoot(1). Ps. 17. De wreerdeGa naar voetnoot(2) helsche pyn heeft my rontom bevangen,
En ziet! de bleeke dood heeft my in 't strop doen hangen.
't Was Samson kwaed gelukt in 't strop der Philistyn,
En zoo is 't ook met my hier in dees net te zyn.
Ach! wie in dezen staat zal mynder doch ontfermen,
En my in dit gevaer gelieven te beschermen?
't Is gy, ô myn zoet licht, op wie ik nu betrouw':
Verlost my van dit strop en van den helschen klouw.
| |
2de schilderij.Eene vrouw, vervolgd door eenen zwevenden engel in de rechte hand bliksemschichten dragende, vlucht verschrikt in den open vlammenden muil van de hellekrocht, verbeeld door een reusachtig monster. | |
Opschrift.Quis mihi hoc tribuat ut in inferno protegas me, et abscondas me donec pertranseat furor tuus?Ga naar voetnoot(3) Job. 14. Wie doet my deze gunst dat ik in d'hel mag vlugten,
Op dat ik zou ontgaen uw grouwelyke schigten?
Ziet, Jonas hadde plaets in 's walvisch ingewant:
Maer waer kan ik ontgaen uw blixemende hand?
En Daniel was vry in 't diepen kuyl der leeuwen,
Jae zelfs daer in ontsnapt de gramschap der Chaldeeuwen:
Maer nievers kan ik zyn in eene vrye rust,
Ten zy door uw' genae uw' gramschap zy geblust.
|
|