alle slach van zaken met hun bloed schreven. Ik had nog geen twee woordjes geschreven of reeds hield mijn vinger op te bloeden en ik wilde niet gedurig erin stekken; daarbij, 't ware toch nutteloos, op die manier, al zijn bloed te verbruiken.
Natuurlijk zult ge zeggen dat ik iets afschuwelijks moest misdaan hebben; maar ik denk het zoo niet, en zelfs, genomen dat het zoo zij, ik vraag het aan gelijk wie die ze kent, of Theresia moei geen vrouwmensch is om de heiligen zelf hun geduld te doen verliezen! De waarheid is, dat ik ditmaal in moeilijkheden gerocht, juist met op 't eerste gebod te gehoorzamen. 'k Zou nu willen weten wat kwaad daarin steekt? O! ik ben altijd bereid om te aanveerden dat ik kwalijk gehandeld heb, wanneer het wezenlijk zoo is, maar ditmaal wilde ik waarlijk mijn best doen en mijn goede moeder onmiddelijk gehoorzamen en 't gevolg daarvan was, dat ik een geheele week opgesloten werd, zonder te spreken van een menigte andere onaangenaamheden, te droevig om te melden.
Theresia moei is eene van die vrouwspersonen, die altijd alles weten, en weten dat niemand anders iets weet, bijzonderlijk wij manspersonen. Ze was ons een bezoek komen brengen en had op alles wat af te keuren en vroeg waarom moeder, vader de zoldering niet deed witwasschen en waarom laat ge die groote luie kerel al zijn tijd verspillen?... Daar was een klein pleksken in 't plat dak, waar 't water doordroop als 't regende, en Theresia moei zei aan vader: ‘Waarom hebt ge geen wilskracht genoeg om op 't dak te gaan zien waar het doorleekt! Ware ik een manspersoon, 'k zou het zelf doen!’ En vader antwoordde: ‘Wel, doe het zelf maar, Theresia’. En zij zei: ‘Ja, 'k zal het doen en dat vandage nog’.
Zoo, na 't ontbijt, vroeg mij Theresia moei haar de valdeur aan te wijzen. Wij lieten ze altijd open staan voor versche lucht, 't en zij wanneer het regende, en zij klauterde er door en gerocht op het dak. Op datzelfde oogenblik riep mij moeder dat het ging regenen en dat ik de valdeur