toestand der oude- en der natuurvolken, en men vond er een groot aantal, waar dit verwantschapsstelsel gehuldigd wordt of geweest is. Dan zocht men ook bij de andere volken de survivals of overleefsels op, waaruit men hadde kunnen besluiten tot eenen voormaligen toestand, waarin de vrouw de meerdere was. Zulk overleefsel is b.v. dat slechts de oom van moeders zijde het recht heeft een meisje uit te huwelijken (zóó bij de Oostjaken).
En dan begon men stelsels op te bouwen.
Men zegde: oorspronkelijk heerschte overal het moederrecht, en slechts langzamerhand heeft het plaats moeten maken voor het vaderrecht. En het bewijs? Het moet al zoo geweest zijn. En waarom? Omdat de toestand, waarin de vrouw heerscht, minder volmaakt is dan deze, waarin de man de hoofdrol speelt. Zijn er geen andere bewijzen? Neen.
Terecht vraagt Dr. Schrijnen waarom men de andere veronderstellingen van vorenaan verwerpen moet. Kan het minder volmaakte geene ontaarding zijn van het meer volmaakte? Kunnen ten minste de twee vormen hen niet onafhankelijk ontwikkeld hebben!
Dan heeft men nog de verklaring van het oorspronkelijke moederrecht: hoe het kwam dat de vrouw in den beginne de bovenhand zou gehad hebben. Dit recht zou gesteund zijn op den oorspronkelijken huwelijksvorm, dien de schrijvers, getrouw aan hun stelsel, wederom ten ruwste mogelijk, vooruitzetten. De verhoudingen van moeder tot kind alleen, zeggen ze, waren aanvankelijk zeker, en de weerde van het vaderschap was ongeacht of miskend.
Hier hebben we dus nogmaals te doen met het stelsel van de noodzakelijke ontwikkeling, en daarbij, zegt Dr. Schrijnen, er kunnen toch ook nog andere oorzaken aangewezen worden, om den invloed der vrouw te verklaren, zooals ‘de voorname rol, haar plaatselijk ten gevolge van juridisch-ekonomische toestanden in het bestuur van het gezin toegedacht’.
En dan de survivals, de overleefsels. Het stelsel is vooropgezet, en alles wat tot het moederrecht betrekking heeft of schijnt te hebben, wordt bijgehaald en krijgt dan zijne plaats in den ontwikkelingsgang. En men denkt er niet eens aan, dat verscheidene der gebezigde overleefsels op eenen anderen grondslag kunnen berusten, dan op dezen van het moederrecht. ‘Inderdaad, bloedsbroederschap, bloedband, kannibalisme, bloedwraak, enz. vormen een komplex van verschijnselen, die allen wortelen in de kinderlijk-naïeve volksvoorstelling, dat het vochte, warme bloed de zetel is van het leven, en op deze animistische grond-idee steunt ten deele ook het matriarchaat’.
Dr. Schrijnen eindigt deze grondige studie met de verheerlijking der groote zedelijke weerde van het christen huwelijk, waarin het vaderrecht gehuldigd en geheiligd wordt, maar waarin tevens de rol der vrouw, ofschoon ondergeschikt, toch verheven genoeg is, opdat ook aan de moeder aller achting en eerbied gewaarborgd zouden blijven.
L.G.