Biekorf. Jaargang 15
(1904)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe doode te gast genoodIN Volkskunde XIII, bl. 77 en vlgg., geeft A. De Cock een bijdrage over de veelverspreide sage van den doode te gast genood. Deze sage toont dat men den doode eerbied verschuldigd is, en dat de levende, welke aan dien plicht te kort blijft, zijn welverdiende straf niet ontgaat. Van dien aard is de vertelling, De doodskop, door Pol de Mont, te Wambeek (en omstr.) opgeteekend en door hem in Volkskunde I, bl. 72 medegedeeld. Eene eenigszins afwijkende lezing vond A. De Cock te Welle (bij Denderleeuw). Hier geeft de doode twee beweegredenen op voor de toegediende straf: mishandeling en ongeloof. Deze laatste reden, zegt de schrijver, vindt men in de menigvuldige uitheemsche lezingen der sage niet aangeduid, en schijnt er dus niet toe te behooren: De sage, gelijk ze in Frankrijk en ook in Duitschland onder vele verschillende lezingen voorkomt of de eraan verwante vertellingen uit Denemarken, Spanje en zelfs uit China, geven immers alle tot grondslag oneerbiedigheid of smaad jegens den doode, nooit goddeloosheid of ongeloof. Een berijmde bewerking dezer sage werd gedrukt in De nieuwe Overtoomsche marktschipper of Durkerdammer kraamer (Amsterdam, S. en W. Koene, 1805) bl. 75 en vlgg., en daaruit in Volkskunde XV, bl. 237 en vlgg. overgenomen, met de zangwijze gelijk ze nog in Noord-Holland gezongen wordt. | |
[pagina 91]
| |
Het lied, zegt G.J. Boekenoogen, die het aanhaalt, is waarschijnlijk in de 18e eeuw, op zijn vroegst op het einde der 17e opgesteld. A. De Cock meent dat dit volkslied en deze sage zouden kunnen teruggaan op eene sage door den jezuïet Adr. Poirters in zijn Masker van de WereldGa naar voetnoot(1) berijmd, en door hem een Italiaansche sage genoemdGa naar voetnoot(2). Deze heeft ze misschien wel uit den mond van het volk vernomen en tot eene zoogezegde Italiaansche legende opgenomen. Tot hier A. De Cock en G.J. Boekenoogen in Volkskunde (XIIIe en XVe jaarg.). Misschien kunnen de volgende inlichtingen dienstig zijn. Het lied dat in Volkskunde XV, bl. 237 en vlgg. aangehaald en in Noord-Holland nog gezongen wordt, is blijkbaar onvolledig; een andere lezing uit Heukelom (Vroenhoven, in Limburg), gedrukt in 't Daghet in den Oosten XX, bl. 100 en vlgg., geeft er de aanvulling van. Het lijdt geen twijfel of deze twee lezingen van hetzelfde lied voortkomen. Vóór ons hebben we een derde lezing liggen, insgelijks van hetzelfde lied, waar nochtans eenige woorden en verzen achtergelaten zijn. Ik zal ze in liggenden letter volgens bovengemelde lezingen aanvullen. Eene vrouw, die nu 70 jaar is, en afkomstig uit Boeschepe (Fransch-Vlaanderen), heeft het in hare jonge jaren uit een oud bladjen ‘haakgeschrift’, zoo ze zegde, afgeschreven. Dit oud bladje, de achtergelatene verzen en misopgevatte woorden bewijzen het, moet een opneming zijn van een afgeluisterd liedje. De zangwijze gelijkt maar weinig op deze die in Volkskunde XV, bl. 237 aangegeven wordt. In beide lezingen, van Volkskunde (Hollandsche), en 't Daghet in den Oosten (Limburgsche), staat er dat het te Koetsveld of Koesveld (in de Rhijngouw) is geschied: het verhaal uit Fransch-Vlaanderen zegt te Godsvelde | |
[pagina 92]
| |
(zóó heet het volk daar altijd het dorpje Godewaartsvelde, nabij Boeschepe gelegen). De naam werd ongetwijfeld verwisseld om zijne gelijkenis met Koetsveld. Het lied uit Fransch-Vlaanderen luidt zoo: | |
Lied van den heere van Godtsvelde.Stemme: dat zonder roe is. 1.[regelnummer]
Dwaezen mensch, komt en wilt aenmerken
en luistert naer mijn droevig lied;
aenziet hier Jesus wonder werken
wat datGa naar voetnoot(1) nu onlangs (tot Godswelt)Ga naar voetnoot(2) is geschied:
hoe dat God in deze dagenGa naar voetnoot(3)
eenen heere groot
om zijn godloosheden kwaem plaegen
al met de dood.
2.[regelnummer]
Dezen heer zag men deboucheeren
dag en nagt in overdaed
altijd met daemen domeneeren
maer zijn dogter met goeden raed
sprak: vader lief, 'k moet u beklaegen
gij zijt verblind
want ziet uw oude daegen
die gaen ten eynd.
3.[regelnummer]
Wilt liever op uw doodkist denken
als zulke wegen in te gaen;
hoe zullen al uw zonden stinken
als gij voor Gods oordeelt zult staen
en aen God rekening zult geven
van al uw (kwaed) tijdGa naar voetnoot(4)
die gij in geheel u zondig leven
hier zoo verslijt.
4.[regelnummer]
Zwijgt toch van al die dwaeze reden,
ik ben daer in zeer wel gerust,
ik zegge ik wil met mijn oude leden
leven naer mijnen wil en lust,
| |
[pagina 93]
| |
ik en zal geen geloove geven
aen leugen groot
die zeggen dat er noch een leven
is naer de dood.
5.[regelnummer]
Gelooft gij aen geene predicanten
zoo wilt doorlezen de schriftuer
daer zult gij vinden ten alle kanten
daer Christus sprak met woorden puer
dat hij den zondaer zal beloonen
met het helsche vyer
en de weldoenders in den hemel kroonen
met lauweryer.
6.[regelnummer]
Ik en weet nog van hemel nog van helle,
ik en weet nog van duyvel nog van God;
waermee wilt gij mijne zinnen kwellen,
die zulk gelooven zijn al zot;
hierom zoo laet mij vroeylijk drinken
en gaet van mijn;
als ik dood ben dan zal ik stinken
't zal al dood zijn.
7.[regelnummer]
Dan ging hy wandelen, te zamen
(al met zyn kameraden) ...Met zyn confraters dat gelooftGa naar voetnoot(1)
tot dat zy over een kerkhof kwamenGa naar voetnoot(2)
daer hy vond liggen een doodshoofd;
hy sprak, leeft gy nog als zy zeggen
nu naer de dood,
wat maekt gy hier op het kerkhof leggen
gy zyt genood.
8.[regelnummer]
Spoed u ras en wilt niet vergeten
zoo daer nog leven is in u,
komt t'avond aen myn tafel eten
gy zyt genood naer mynen dis;
hy schupte het hoofd tegen zijn tanden
met schimp en spot,
maer hy wierd door d'almogende handen,
gestraft van God.
| |
[pagina 94]
| |
9.[regelnummer]
Want 's avonds als hy was halt dronken
met zyn confraeters in den wyn
zoo wiert er aen de bel geklonken;
hy riep: wie duyvel mag daer zyn?
Den knegt opent de deur mits dezen;
dan sprak de dood:
gaet zegt dat ik moeten binnen wezen
ik ben hier genood.
10.[regelnummer]
Den knegt riep met gevouden handen
Ah! mynheer, komt toch eens hier,
een wonder spook, zijn oogen branden
als kolen en gloeiende vier,
en het zegt dat het moet binnen wezen
't is in de zael;
neen, sprak den heer en 't volk met schroomen
wy zyn hier al.
11.[regelnummer]
Den heer die sprak met flauwe reden:
zegt dat de genoode hier al zijn.
Maer 't spook kwaem straks ingetreden,
en dronk terstond een roomer wijn;
het ging den heer hoe langer hoe naeder;
dus spraken zij
ik ben u voorgaenden grootvaeder
gij moet met mijGa naar voetnoot(1).
12.[regelnummer]
Met mijn zoo moet gij euwig branden
in 't helsche vier met groot getier;
toen greep het spook hem in zijn handen
en sloeg het hoofd tegen den muer
en 't spook heeft hem weggedraegen:
dat kleyn en groot
schrijft hier in onmagt laegen
en overdaedGa naar voetnoot(2).
| |
[pagina 95]
| |
13.[regelnummer]
Wilt dan, mensch, betert u levenGa naar voetnoot(1)
neemt een exempel naer dit lied
hetwelk tot Godswelde is geschreven,
alwaer dit wonder is geschied,
Gelooft in alle Christen kerken
nu wie gij zijtGa naar voetnoot(2),
dan zult gij vinden naer godvrugtige werken
en zaligheydGa naar voetnoot(3).
M.V. |
|