Biekorf. Jaargang 15
(1904)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
In lief tafereel
Door de hand eens Engels!
| |
II.Lijk een gouden helm de zonne rijst
Reuzengroot in het Oost.
De lucht is blauw, het veld bruin,
Gansch de kimme blinkt en bloost.
Zoo verre ons ooge dragen kan
Schouwen wij de ontwakende wereld aan,
En groeten den schoonen morgenstond
Die uit den nacht is opgestaan.
De peerden gaan - een donker gespan
In 't zwart-bruin haar, en stappen loom
Met den tragen ploeg, door 't zware land,
En breken den stegen boôm.
De ploeger gaat er achter, stom,
Lijk het werktuig dat hij voert,
In arbeid taai - al weg en wêer,
Door niets dat rond hem is, ontroerd.
En hooger rijst de zonnebol
En schittert over 't wijde veld,
En de zwarte kraaie 't ruim doorklieft
En vlugs naar de bosschen snelt.
| |
III.De morgen glanst zoo klaar en hel.
De meerschen zilverblauw
Vóór zon, zijn nu als sneeuw zoo wit
In hun vervrozen dauw.
De boomen staan nog immer zwart
En slapen, slapen voort
Hun langen winterslaap, door niets
In hunne rust gestoord.
De kraaien krassen in hun kruin
Of varen vechtend rond
Of vliegen hooge en verre weg
Of trapp'len op den grond.
| |
[pagina 90]
| |
De hennen duiken onder 't hout
Tot waar de zonnestraal
Ze reiken kan en bakeren,
Ze zwijgen al te maal.
Doch op den koer zij zwijgen niet
De jongens, - hoor hun spel -
Zij loopen, springen, nooit zoo blij.
Wat is 't den jongens toch wel!
Poperinghe, Wintermaand 1901 Vinc. Lefere |
|