Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Gebruiken op Cinxen
| |
[pagina 298]
| |
heid bestaat. Neen, onze Cinxengebruiken staan onmiddelijk in verband met het heidensche Mei- of Lentefeest. We kunnen nogthans niet aanveerden dat dit verplanten op Cinxen enkellijk zou te wijten zijn aan de stuurheid van het weder, zooals het in sommige streken met het begin van Bloeimaand kan het geval zijnGa naar voetnoot(1). We meenen veeleer te doen te hebben met een heidensch feest dat men heeft trachten te verkerstenen. Toen de Geloofsboden aan de wilde volkeren de Heilboodschap gingen verkonden, troffen ze bij hen heidensche feesten en geplogenheden aan. Steeds hebben ze den afgodendienst en het avergeloove bij die feesten bestreden. Doch, ingezien de gehechtheid van het volk aan hun overoude gebruiken en de onmogelijkheid dezelve in eens en voor goed uit te roeien, heeft de Kerk het natuurlijke daarvan erkend en geduld zoolang er geen gevaar was voor 't Geloof; en, naar de voorschriften van Paus Gregorius den GrooteGa naar voetnoot(2) en de herhaalde vermaningen, der toemalige kerkvoogdenGa naar voetnoot(3), poogden de geloofspredikers de aloude gebruiken en feesten te ontdoen van wat er heidensch in was en ze zooveel mogelijk een christelijk character te geven. Zoo zal 't gegaan zijn met onze gebruiken op Cinxen. Onmogelijk was 't het volk te beletten lucht te geven aan de gevoelens die in hem opwelden, bij den terugkeer des Zomers. Zulks was natuurlijk en onberispelijk. Doch wat kwaad was en verdwijnen moest, was de herinnering aan het heidendom, het plegen van afgodendienst en avergeloof. Men heeft dan gepoogd het oude Meifeest te ontheidenen, ja zelfs een christelijk uitzicht te geven. Men heeft het vreugdevieren toegelaten, doch verzet op het kerkelijk | |
[pagina 299]
| |
feest dat samenvalt met het begin des Zomers, te weten: op Cinxen. Heeft men daarbij getracht er een kerkelijk gedacht in te steken? Heeft men er de herinnering aangehecht aan het Pinksterfeest der Joden? Heeft men bij het herleven de natuur, ter welks gelegenheid het heidensch Meifeest plaats greep, het gedacht gevoegd van de hernieuwing des geestelijken levens, teweeggebracht door de nederdaling van den H. Geest? Of is men tevreden gebleven met de oude Meiplechtigheden, wier eerste beteekenis misschien al vergeten was, vast te binden aan een christelijken blijdag, die met den aanvang des Zomers gevierd werd? Zulks is wel mogelijk. Want, niet alleen op Cinxen vierde men het Mei- of Lentefeest, maar ook op Halfvasten, den Zondag van ‘Laetare’, die van oudsher als vreugdedag gehouden wordt. In sommige streken van Vlaanderen heet die dag Zomerdag. In Brabant is het feest voor Sinte Greef (de graaf van Halfvasten = Meigraaf). Te Antwerpen rijdt de graaf rond in feestelijken omtocht. In Duitschland ook is 't Sommertag. Men gaat er rond met meien. In Bohemen, in Zwitserland verbeeldt men den strijd tusschen Zomer en Winter; men draagt er de dood, den gestorven Winter uit, men verbrandt en versmoort er de strooien puppeGa naar voetnoot(1). Verschillend dus was de handelwijze der Kerk volgens de verschillende omstandigheden. Eerst verbood ze de heidensche volksgebruiken, zoolang het christenvolk enkel uit nieuwbekeerden bestond en de afgoderij nog niet ten volle was uitgeroeid. Daarna, als alle vrees voor 't Geloof verdwenen was, liet ze dezelve toe, doch gaf hun zooveel mogelijk eene christelijke beteekenis; eindelijk, werden ze opnieuw verboden, als er gevaar was, zoo niet voor 't Geloof, dan toch voor de zeden, om reden der baldadigheden die zulke feesten somtijds vergezelden. Dwaling echter is het te beweren, zooals eenigen doen, dat al de kerkelijke feesten, evenals de christen godsdienst zelf, | |
[pagina 300]
| |
enkel een rechtstreeksche voortvloeiing zijn uit de voorchristene tijden, want altijd heeft de Kerk het heidendom en het avergeloof, als dusdanig, verboden en bestreden.
***
Op vele plaatsen, is, benevens het Cinxenvieren, het Meifeest blijven voortbestaan. Hier en daar, geschieden ze heden, voor zooveel ze nog in zwang zijn, ter eere van Onze Lieve Vrouw. Den avond van Mariamaand wordt de Meiboom geplant vóór O.L. Vr. kapellekens; bloemenkransen worden gehangen aan deur en raam; 't volk komt er bijeen en zingt geestelijke liederen, die nogthans veelal doormengd zijn met overblijfsels uit oude ongewijde MeizangenGa naar voetnoot(1). *** Wat vroeger zoo diep was ingeworteld, is bijna heel en al uitgegroeid. Hetgeen kerkelijke en burgerlijke overheid vroeger niet vermochten, dat volbrachten de knagende tand des tijds, de ontwikkeling in de beschaving, de verandering in gedachten en zeden. Eerst verdwenen bij de hoogere standen, dan bij de burgerij, eindelijk bij 't arme volk, zijn deze aloude gebruiken ten deele nog te vinden, verminkt en onkenlijk schier, in het eenvoudig spel der volkskinderen. ‘'t Is, zegt Dr BoekenoogenGa naar voetnoot(2), het lot van tal van oude gebruiken, spelen, rijmen en raadsels, dat zij, bij het veranderen der tijden en het wijzigen der denkbeelden, door de ouderen aan de jongen zijn overgegaan. Oude ritueele handelingen in den tijd van 't heidendom en veel later nog door ouderen uitgevoerd - men denke aan het ontsteken van Mei- en Paaschvuren, aan den omgang met den Luilak en de Pinksterbloem en andere voorjaarsgebruiken, - zijn of in onbruik geraakt of kinderspel geworden. En, voegt hij er met spijt bij, in de wijze | |
[pagina 301]
| |
waarin men zich zoekt te onderhouden of te ontspannen is een algeheele ommekeer gekomen. Overvloed van lectuur is onder ieders bereik en bovendien drijft de maatschappij het menschengeslacht voort. De tijd van eenvoudige volksvermaken, van vertellen en raadsels opgeven in 't hoekje van den heerd is voorbij en wel voor goed. Wij zijn die oude dingen ontgroeid, ze zijn niet meer van onzen geest. Ze trekken onze beredeneerde verstandsmenschen niet meer aan, want zij hebben het vermogen verloren om hunne naïveteit volkomen te waardeeren’. Em. V.C. |
|