Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGebruiken op Cinxen
| |
[pagina 283]
| |
leven en dood schijnt uit in de opeenvolging van helderheid en duisternis, van dag en nacht, van winter en zomerGa naar voetnoot(1). Zes maanden lang bleef de nacht overwinnen, de winter heerschte in de natuur en met haar de droevenis in de herten en het lijden in het leven. Doch 't schoone jaargetij brak aan. Traagzaam deinsde de winter achteruit voor den opkomenden zomer, den zomer met nieuw leven in lucht en gewassen, met nieuwe vreugde voor de zinnen, met vruchten en voeding voor de menschen. De treurnis verdween, de blijdschap borrelde op in een algemeen feestvieren ter vereering van die onzichtbare weldoende macht, die zomer heet. En daar zijlieden niet bekwaam waren den zomer te vereeren als een afgetrokken, een onstoffelijk iets, hebben ze hem verbeeld door een stoffelijk, zichtbaar, voelbaar voorwerp, ze hebben hem verpersoonlijkt in den boom en het gewas, waar de zomer het eerst en het meest zijn uiting vindt, zijn werking uitoefent. De Meiboom werd de verpersoonlijking van den Zomer. Met 't eerste priemen van 't schoone getij, gaat men vol vreugde den Zomer te gemoet. De herlevende boom wordt in het bosch begroet en feestelijk ingehaald en als overwinnaar rondgevoerd. Hij wordt op het voornaamste plein der gemeente geplant en daar vereerd en gevierd. Dit is de eerbewijzing, de vreugdeuiting voor en in name van geheel de gemeente. Ook de huisgezinnen en eenlingen vieren den terugkeerenden Zomer in kleinere boomen, in takken, kransen en bloemen. De Zomer echter was niet enkel door gewassen verzinnebeeld, maar door gewassen en menschen, of door menschen alleen. Meibruid, Meibloem, Meilief, Meigraaf, Meikoning en -koningin beteekenen insgelijks den lieven, aangenamen of heerschenden, zegevierenden Zomer; zij ook worden begroet, bekransd, in feeste rondgevoerd. Niet alleen wordt de Zomer plechtig ingehaald en gevierd. De Winter, overwonnen en doodgedaan, wordt | |
[pagina 284]
| |
schandig uitgedragen en begraven. Hij wordt verpersoonlijkt door een strooien puppe of door een jongen met strooi ot verdord loof omhuld. Hij ook wordt rondgeleid, uitgejouwd en op 't einde verbrand of begraven of in 't water gestooten. De kamp zelf tusschen Winter en Zomer en de zegepraal van dezen laatste worden verbeeld. Ze worden voorgesteld als twee ruiters: de eene met groente en bloemen getooid, een ware bloemen- of Meigraaf, de andere met lompen of een pelsen kleedsel bedekt. Het gevecht grijpt plaats vóór een talrijke menigte. De Winter wordt overwonnen te midden het gejouw der toeschouwers, terwijl de Zomer als zeger in triomf rondgedragen wordtGa naar voetnoot(1). Het spel van “Somer ende Winter” was een der meestvoorgedragen abele spelen uit de Middeleeuwen en bij de Dietschers alomgekend en gegeerd. “Het aloude bekende en beminde Meifeest is door den dichter der abele spelen gedramatiseerd, maar het symbool heeft plaats gemaakt voor de allegorie”Ga naar voetnoot(2). Dit spel leeft nog voort in Duitsche volksliederen: Tra rira, der sommer ist da,
Wir sollen hinaus in garten...
... Der winter hat 's verloren,
Der winter liegt gefangenGa naar voetnoot(3).
De zege des Zomers over den Winter wordt in de Eddaliederen herhaaldelijk bezongenGa naar voetnoot(4). Met den zomer kwam de hemelzegen over het land. Daarom was de dauw op Cinxen- of Meinacht zoo zeer gezocht. Ook en hadde niemand nagelaten, met den eersten dageraad op te staan en ter weide te gaan ten einde het beste deel te hebben in den Mei- of Cinxendauw, en het was een groote schande laat op te staan of het | |
[pagina 285]
| |
laatst ter weide te komen. Vandaar ontstond ook het veeuitdrijven op Mei- of Cinxendag. Meiboomen en gewassen brachten heil en geluk. Daarom werden ze geplant of gehangen aan kerken en gebouwen, vóór stallen, vóór 't huis van vrienden en beminden. De menschen waren uiterst verheugd om den terugkeer van den Zomer; ze herleefden met de natuur; ze wilden lucht geven aan hun gevoelens in uitbundig feestbetoog. Daarbij, 't ligt in den aard van 't volk te meenen dat, wat hem vreugde verschaft, ook voldoening geeft aan dezen die het wilt vereeren. Daar vindt men den uitleg van de vermaken die het Mei- en Cinxenvieren vergezelden: drinkgelagen en maaltijden, gezang en gedans, allerhande volksspelen: mastklimmen, zakloopen, wedrijden en wedloopen, ringsteken en koningschietenGa naar voetnoot(1). 't Ware noodeloos en onbezonnen aan alle gebruiken, tot de minste toe, die in 't Meivieren voorkomen, uitleg en bedied te willen geven. Velen zijn gewijzigd volgens tijd en oord, anderen zijn gevallen of bijgekomen en hebben geen bijzondere beteekenis. De grondbeteekenis van geheel het feest zou dus hoofdzakelijk gelegen zijn in het vieren en het vereeren van den terugkeerenden Zomer, van de herlevende natuur. Dit schijnt ons, ingezien den aard der feesten en den aard van het vierende volk, de redelijke en natuurlijke beteekenis. Niet alleen de Meiboom werd gehuldigd als eerste uiting en verpersoonlijking van den Zomer. Daar waren nog andere zomerboden, wier eerste aantreffen met vreugde begroet en plechtig gevierd werd. GrimmGa naar voetnoot(2) beschrijft het blijde ontmoeten van den eersten zwaluw, als voorbode van den Zomer. De eerste meikever ook wordt feestelijk uit 't bosch gehaald. In de XVIIe eeuw werd dit in Sleswig gedaan door de meisjes van het dorp; en heden nog te Brussel, op den eersten Zondag van Mei, door de gilde der Prinkheeren, Prinkheerenvangers, chasseurs de Prinkères | |
[pagina 286]
| |
(Prinkheer = Preekheer = in Zuid-Brabant MeikeverGa naar voetnoot(1). Dit heette men evenals het hooren van den eersten koekoek: den Zomer vinden. De eerste koekoek werd begroet met het volgende volksdeuntje, in Neder-Sassen: Kukuk van Häven
Wolange solle ik leven!
En alhier: Koekoek Steven,
Hoelang zal ik leven?
Honderd jaren en een dag
Kapt mij dan den kop maar afGa naar voetnoot(2).
Insgelijks heette het inhalen van de eerste zomerbloem, van het eerste viooltje: den Zomer wekken. Wie het eerst het viooltje bemerkte, verwittigde de inwoners van het dorp; dezen trokken er heen, staken het op een stake en dansten en zongen er rondGa naar voetnoot(3). Met die zomerboden, evenals met de meien, ging men van hofstede tot hofstede, al zingend, om den Zomer te verkondigen en giften in te zamelen. Soms ook met een dooden vledermuis of iets dergelijks, hetgeen misschien wel het uitdragen van den Winter beduiddeGa naar voetnoot(4). MannhardtGa naar voetnoot(5) heeft een bijzonder stelsel om de Meigebruiken uit te leggen. De aloude heidensche eerdienst der natuur is, volgens hem, niets anders dan 't vereeren der wasdomgeesten. Alles draait daarrond. De Meiboom, de Meikoning is de vereenzelving met den wasdomdaimon, die geldt als schutsgeest voor menschen en dieren. De groote boom is de levensboom, de “genius titularis” der gemeente. Het inhalen en ronddragen der meien beduidt het wedijverend intreden der gewassengeniën; het spoedig opstaan op Mei- of Cinxenmorgen vertolkt | |
[pagina 287]
| |
het ontwaken des wasdomdaimons uit den winterslaap; de laatstkomende verbeeldt den laatstontwaakten plantengeest. Het gieten met water op de loofpuppe drukt het toedrachtelijk gedacht uit van den plantenwasdom zelf, op welken men, door waterbegieting, den regen en de groeizaamheid nederroept. En in dezen zin zoekt hij de bediedenis van ieder der Meigebruiken uit te drukken. Dit stelsel aanzien de geleerden als te zeer gezocht, te eenzijdig, te uitsluitend, te ingewikkeld voor den eenvoudigen mensch uit deze tijden. Ook heeft zijn gedacht maar weinig toetreding gevonden.
***
Hier zou men de vraag kunnen stellen of deze gebruiken gebleven zijn wat ze oorspronkelijk waren; 't is te weten: de uitboezeming van de volksvreugde en het algemeen onduidelijk vereeren van zomer en natuur; ofwel staan ze in verband met een bepaalde heidensche godheid? In dit tweede geval zou de godendienst maar uit lateren tijd dagteekenen. Alle godsdienst begint met een natuureerdienst; 't is slechts naderhand dat de ontwikkeling in de beschaving de godendienst teweegbrengt en dit het eerst, en zelfs uitsluitend soms, bij de meer ontwikkelde standen. Heeft er hier ooit godendienst bestaan, dan is deze ook het eerst en weldra verdwenen onder de werking van het Christendom, terwijl de aloude vereering is blijven voortleven, - misschien wel zonder dat 't volk nog rekening kon geven van de allereerste beteekenis, - omdat ze 't oudst en 't natuurlijkst en 't diepst ingeworteld was bij 't volk. Uhland en Grimm, alhoewel ze in den grond hier niets anders zien als de uiting van de volksvreugde, brengen toch dit gebruik in verband met een vergoddelijkt wezenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 288]
| |
MannhardtGa naar voetnoot(1) bevestigt dat Thunar, de Lentegod, vereerd en gevierd werd in het Lentefeest, gehouden in 't begin van Mei of op Cinxen. Anderen verkennen in het Meivieren de vereering der Godin OstaraGa naar voetnoot(2) of liever der AardgodinGa naar voetnoot(3) genaamd Nerthus; Nerthus, de vergoddelijking der moederaarde, de godin van 't vernieuwde leven, vereerd door de GermanenGa naar voetnoot(4). *** ('t Vervolgt.) |
|