Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
Dit huis, thans verdwenen, lag naast het hotel van Immerseel en werd geheeten Sphera Mundi (wereldbol). Einde 1753 werd de kleermaker Van Beethoven failliet verklaard en zijn huis werd op 22 Januari 1754 gerechtelijk verkocht. Tusschen 1760 en 1773 kwam het in bezit van baron van Wassenberg, die het hotel van Immerseel bewoonde en de Sphera Mundi deed afbreken en bij zijn hotel inlijven. Dit heerenhuis draagt nu het nummer 31 en is bewoond door juffrouw De Beukelaer. De kleermaker Van Beethoven had 12 kinderen, die heel slecht overeenkwamen. Wegens ruzie verliet een der zonen, Lodewijk, het vaderlijk huis en vertrok naar Bonn, waar hij kapelmeester werd van den keurvorst. Deze Lodewijk van Beethoven is de grootvader van den beroemden meester. Over den Vlaamschen oorsprong van Beethoven werd vroeger ook geschreven door wijlen notaris Van Overstraeten, vader, te Leuven: deze beweerde dat Beethoven behoorde tot eene Vlaamsche familie, afkomstig van Leefdael, bij Leuven.’ Uit het Brusselsch weekblad Onze Tijd van 12-9-03. Kinderspel en Kinderlust in Zuid-Nederland, door A. De Cock en Is. Teirlinck, bekroond door de Koninklijke Vlaamsche Academie. Menigen lezer hoorden we opmerken, dat het nutteloos scheen de gebruiken, spreuken en versjes aan te teekenen, die men alle dagen bij het volk of bij de kinders kan waarnemen. Zóó zouden ze niet spreken, hadden ze het reuzenwerk voor oogen dat bovengemelde opstellers verricht hebben; ze zouden zien welke schatten daarin verborgen liggen voor de volkskunde, de heidensche godenleer, de geschiedenis, de taal- en toonkunde en de kinderpoëzie. Reeds zijn twee boekdoelen van ‘Kinderspel en Kinderlust’ uitgegeven. Men behoeft slechts de inleiding te lezen, om te bestatigen met hoeveel zorg dit werk opgemaakt is. De schrijvers zijn van meening dat noch de alphabetische rangschikking, noch deze naar de kunne der spelers, naar het speelgoed of de speelplaats, naar den ouderdom van het spel, naar de jaargetijden, naar de ingewikkeldheid van het spel of van den zang, kunnen voldoen; en daartoe geven ze grondige redenen. Hunne rangschikking heeft tot grondslag den aard van het spel zelf. Heeft die rangschikking het gebrek wat minder klaar te zijn, | |
[pagina 270]
| |
verscheiden bladwijzers, als deze der spelen volgens de maanden (I boekd. bl. 24 en vlgg.), of volgens de alphabetische volgorde (op het einde van ieder boekdeel) vergemakkelijken het zoeken. In een tiental boekdeelen zal het werk handelen over de loopspelen, springspelen, dansspelen, werpspelen, vinger-, hand- en vuistspelen, ambachtspelen, topspelen, kinderspeelgoed, kind en natuur, kind en kalender, kind en school, kind en muziek, tergspelletjes, voor- en naspel, varia of wat elders geen plaatsje vindt; achttien hoofdstukken, waarvan de twee eerste in het eerste boekdeel 380 bladzijden in 1902, en het derde in een tweede boekdeel (389 bladzijden in 1903 verschenen zijn. Onder de loopspelen komen de eenvoudige loopspelen, de loop- en kampspelen, de loop- en bergspelen, de loopspelen met ronde, de loop- en sprookjesspelen, de bruggespelen, de slangespelen en de draaispelen. Een bronnenlijst van meer dan honderd boeken of tijdbladen uit Belgenland en uit vreemde landen zegt genoeg wat al werk het samenstellen van zoo'n boek moet gevergd hebben. Nauwkeurig worden bij ieder gezegde de bronnen aangeduid. Vele spelen worden op verschillende wijzen gespeeld en verschillend genoemd, volgens de streken waar ze voorkomen: de schrijvers stippen zorgvuldig de plaatsen aan met de namenGa naar voetnoot(1) en de varianten. De zang en woorden die bij de spelen worden gebruikt, zijn zooveel mogelijk met al de onderscheiden lezingen aangegeven. Zelfs toonen menigvuldige afteekeningen de wijze waarop het spel geschiedt. Bij den opvoeder vooral zal dit werk welkom zijn, daar hij er menig spel in zal vinden dat in het kinderleven zijnen oorsprong vindt en zou behooren in de scholen ingevoerd te worden. De twee eerste boekdeelen zijn verkrijgbaar bij A. Siffer, te Gent, tegen 4 frank het stuk. V. | |
Het Nederlandsch?? in JapanHET Tijdschrift van het Willemsfonds drukte in 1896: ‘In Japan is het Nederlandsch de Europeesche taal, welke er het meest geëerbiedigd wordt. Het bewijs? Toen onlangs tusschen Japan en de twee | |
[pagina 271]
| |
voornaamste mogendheden van westelijk Europa, Frankrijk en Engeland, verdragen werden gesloten, drukte 't Japaansch Staatsbestuur den wensch uit dat de geschriften niet alleen in 't Japaansch en in de taal der landen, waarmee men het verdrag aanging, maar tevens in 't Nederlandsch zouden worden opgesteld.’ Om te beletten dat sommige Vlamingen bovenstaande sprookje voortvertellen, kan het nuttig zijn te hooren wat de heer Prayonvan Zuylen daarover zegt in Verslagen der koninklijke Vlaamsche Academie, Mei 1902, blz. 388 vlgg. ‘Het is niet waar dat het Nederlandsch in Japan de ‘meest geëerbiedigde taal’ zou wezen. Het Nederlandsch is heden aldaar van geenen tel meer en wordt er door niemand gebezigd, - noch in de betrekkingen met het buitenland, noch in den handel, noch in het onderwijs. De eerste plaats behoort thans verreweg aan het Engelsch, dat zelfs door Hollandsche handelaars in hun verkeer met Japaneezen doorgaans wordt gebruikt. Na het Engelsch komen het Duitsch en het Fransch, die in de militaire scholen en in de gestichten van hooger onderwijs voor vele vakken als voertaal van het onderricht worden aangewend. Duitsche, Fransche en Engelsche leeraars doceeren in hunne taal aan de Universiteit te Tokio; nergens is er in Japan een Hollandsche professor te vinden. En in de Japaansche scholen worden Engelsch, Duitsch en Fransch onderwezen, maar geen Nederlandsch. ‘Waar komt de legende dus vandaan? ‘Ziehier: ‘Tot in 1854 bleef Japan van het wereldverkeer volstrekt afgesneden. Alle welkdanige betrekkingen met het buitenland of met buitenlanders werden ten strengste verboden en feitelijk onmogelijk gemaakt. Alleen aan eenige Hollandsche kooplieden liet men toe op het eilandje Desima bij Nagasaki eene factorij te bouwen, waarin zij als gevangenen opgesloten bleven en door toedoen van JapaanscheGa naar voetnoot(1) ambtenaars goederen mochten aan- en verkoopen. Die toestand bracht natuurlijk mede dat in Japan de Hollandsche taal als die van Europa werd beschouwd on door de met de factorij te Desima in betrekking staande ambtenaars en andere personen werd aangeleerd. Geen wonder dus dat toen - niet ‘onlangs maar bijna eene halve eeuw geleden - de Amerikanen en onmiddellijk na hen de Engelschen, Franschen, Russen, enz. de opening van eenige Japaansche havens afdwongen, de Japaansche Regeering, die noch van Engelsch, noch van Fransch eenig begrip had en daarentegen met het Hollandsch min of meer vertrouwd was, den zeer natuurlijken eisch stelde dat een der afschriften van het verdrag in die taal zou zijn. Sedertdien echter veranderde de leus. Zeer spoedig leerden de | |
[pagina 272]
| |
Japaneezen de betrekkelijke belangrijkheid der Europeesche Mogendheden en der Europeesche talen kennen, en het gevolg was het totaal verdringen van onze taal door het Engelsch en zelfs door het Duitsch en door het Fransch. ‘Belachelijk onjuist is het dus te beweren dat het Nederlandsch in Japan de meest geëerbiedigde Europeesche taal zou wezen. Overigens, de Hollanders zelven werden er nooit met eerbied, maar integendeel met kwetsende minachting bejegend, en wel om de volgende redenen: ten eerste, verschenen de Hollanders als kooplieden en in de oogen der regeerende standen in Japan staat een koopman ver beneden eenen boer of eenen handwerker; vervolgens, moesten de Hollandsche handelaars hun monopolie door allerlei vernederingen betalen, die stellig niet van aard waren om hen bij de trotsche Japaansche aristocratie in aanzien te doen stijgen. ‘Dienaangaande zal eene korte opheldering hier te pas komen. ‘Japan werd in 1542 door den Portugees Mendez Pinto ontdekt en kort daarna volgden de Jezuïet Franciscus Xaverius en een aantal zendelingen, die er het Roomsch-katholicisme invoerden en in den loop van weinige jaren eene menigte inboorlingen bekeerden, waaronder verscheidene machtige inlandsche vorsten (daïmio's). Ongelukkig brachten de tijdsomstandigheden mede dat de partij, waartoe die Katholieke daïmio's behoorden in de burgertwisten, die het land jarenlang stoorden, eindelijk het onderspit moest delven, met het gevolg dat het Christendom werd verboden en na eene bloedige vervolging uitgeroeid, terwijl alle vreemdelingen uit het land werden gebannen. Dan kwamen de Hollanders en deden gelden dat zij geene Christenen (meenende geen Roomsch-Katholieken) waren en overigens onverzoenlijke vijanden van Spanjaarden en Portugeezen. Ten bewijze waarvan zij, naar men beweert, erin toestemden het kruisbeeld met de voeten te treden. Zoo kregen zij de toelating om zich te Desima te vestigen en ter uitsluiting van alle anderen aldaar handel te drijven. ‘Ik acht het nutteloos verder aan te dringen. Mijn besluit is dat het tijd wordt met al dat romantisch chauvinisme voorgoed af te breken en ons het treurig lot te herinneren van den kikvorsch, die den os wilde overtreffen. Onze taal is een onschatbaar kleinood, dat wij niet kunnen missen, eene taal trouwens, die onder de talen van den tweeden rang, zooals Portugeesch, Zweedsch, Deensch, Poolsch, Grieksch, Rumeensch, enz, eene der eerste plaatsen inneemt, maar geene wereldtaal, geene taal, die met het oog op het internationaal verkeer met Engelsch, Duitsch of Fransch kan mededingen. Dit zijn feiten waarover wij ons evenmin hoeven te schamen als over dat ander feit dat België en Nederland kleine en bloeiende staten, ja in menig opzicht modelstaten zijn, maar toch geene groote Mogendheden gelijk Frankrijk en Duitschland.’ |
|