Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet O.-L.-Vrouwbeeld van BlindekensHET is omtrent één jaar geleden, dat een smeekschrift, door tal van kunstenaars en kunstliefhebbers onderteekend, naar het bisschoppelijk paleis te Brugge gestuurd werd, ten einde van Z. Hoogw. de toelating te verkrijgen om het O.-L.-Vrouwbeeld in Blindekens van zijn zijden kleederen te ontdoen en in zijn vroegeren toestand te herstellen. Dit wierd toegestaan. Dat wonderdadig beeld der H. Maagd en Moeder Gods, die heden nog met vol betrouwen vereerd en aanroepen wordt als Bijstand der christenen,
Toevlucht der Blinden
en Troosteresse der Bedrukten,
dagteekent uit de XIVde eeuwGa naar voetnoot(1).
Hier volgt de oorspronkelijke beschrijving ervan: ‘Het is gemaekt in eeken hout, naer de oude gothissche wyze, lang by de dry voeten; vertoond O.L. Vrouwe al zittende op eenen bank of gestoelte; haer couleur, alhoewel met levendige verwen geschilderd, gelijk het kind en ook de handen, is bruyn al of het waer van oud zilver; haar hayr is goud verguld met eenen witten hoofddoek, en buiten het aenzigt, het kindeken en de handen, is heel en gansch in 't fin goud verguld.’ | |
[pagina 266]
| |
Met de rechterhand houdt de H. Moeder het goddelijk kind, half naakt, staande op haren schoot, en zijne armkens naar zijne Moeder uitstrekkende om deze te omhelzen. De linkerhand komt van onder den mantel, en, volgens het schijnt, zou ze naar het kind uitgestoken geweest zijnGa naar voetnoot(1). Heer H. Van HulleGa naar voetnoot(2) zegt, dat ‘sedert ruim een honderdtal jaren’ de geloovigen, de wonderdadige O.-L.-Vrouwbeelden zijn begonnen te tooien met zijden kleederen. Doch, dit gebruik moet veel vroeger in zwang geweest zijn, aangezien de schrijver, die in 1815 het jubilé-boeksken maakte, beweert dat men ‘van ouds eenige kleyne veranderingen aen dit beeld gedaen heeft om hetzelve gemakkelijker te kleeden en te vercieren.’ Alzoo heeft men het loofwerk der gulden kroon afgekapt, en een vergulden lichtkrans in de plaats gesteld. Een der armkens van het kind heeft men afgezaagd, en door een ander vervangen dat meer gebogen was. De linkerhand der H. Maagd, die van onder den mantel kwam, heeft men veranderd of vernieuwd en aan den buitenkant gezet, op zulker wijze dat men ze kon in- en uitnemen, ten einde het beeld des te beter te kleeden; en, om een ooge daaraan te geven, heeft men de H. Maagd eenen staf - eenen hedendaagschen - in de hand gestoken. 't Moet zijn dat die veranderingen, door misverstand toegebracht, maar weinig aanstonden, aangezien de toenmalige Bisschop ze naderhand verboden heeftGa naar voetnoot(3). God zij gedankt, nu is het beeld hersteld, en, men mag het zeggen, prachtig hersteld, juist gelijk het over zes | |
[pagina 267]
| |
eeuwen was en gelijk ik hierboven beschreef, uitgenomen nochtans dat de kleuren der beide wezens wat levendiger zijn. Wat de linkerhand aangaat, de kunstenaar heeft ze weer van onder den mantel laten komen, met een vergulden staf - geen hedendaagschen meer, maar eenen in den trant van het beeld - daarvan de top, in eene lelie gebeiteld, tegen den linkerschouder rust. Zoo prijkt ze nu weer, de H. Maagd, onkennelijk geworden voor de bewoners van Blindekens, met haar heusche houding, haar aanminnelijk lief wezen, haar levendig voorkomen, en haar gouden mantel die haar van de schouders hangt en in zwierige en slanke vouwen op schoot en knieën valt. Maar het volk, 't eenvoudig volk, dat zijn goddelijke Moeder altijd in haar stijve, zijden kleederen gezien heeft, vindt het beeld, het zijne - zoo het zijnen schat pleegt te noemen - geschonden en beschadigd! Veel liever zag het de H. Maagd, getooid met haar rijk gestikt gewaad, haar wonder slependen mantel, haar gouden oorringen, en haar glinsterend kruis. O dan, dan scheen het hem dat ze duizendmaal edeler, duizendmaal statiger door de straten trok, getorscht op de schouders ingetogen maagden. Dit gevoelen van misnoegdheid en zoogezegden afkeer is in de bewoners van Blindekens voorzeker opgekomen, om reden van een dubbele legende - indien ik het zoo noemen mag - daaraan ze volle geloof hechten en die nu door de herstelling van 't beeld te niete zal gaan. Om te bewijzen dat men het beeld hadde moeten onveranderd laten, halen ze de wonderen aan die de Moeder Gods zou verricht hebben terwijl ze gedost was in het kleed door hare kinderen geschonken. En wel voornamelijk het volgende: Zooals algemeeen bekend is, gaat het beeld elk jaar, den Zondag na half-Oogst, in bedevaart naar O.-L.-Vrouwe ter Potterie, met de wijdvermaarde waskeers. | |
[pagina 268]
| |
't Mag regenen en stormen, het beeld moet er naartoe. Zeker jaar nochtans was het zulk een danig slecht weêr, dat de bedevaart niet en kon plaats grijpen, en men thuisbleef. Maar, o wonder! 's Anderendaags zagen de geloovigen dat de mantel der H. Maagd met slijk bemorsd lag. Ze was alleen, moedermensch alleen naar de Potterie gegaan, en, langs al de straten die ze was doorgetrokken, lag een gouden draad. De lieden van Blindekens weten nog te zeggen welke wegen de Moeder Gods op haren tocht gekozen had, o.a. het Klaverstraatje. En dan, de krabbels in het aangezicht der H. Maagd, die met de herstelling uitgewischt zijn! Er waren inderdaad eenige schreven op het beeld te bespeuren. Die schreven, naar het zeggen van het ongeleerde volk, waren krabbels door den duivel toegebracht, omdat de H. Maagd zooveel goed stichtte en zoovele zielen in den loop der eeuwen aan zijn klauwen ontrukte. Daarom vreezen sommigen nu, dat O.L.V. die herschildering zal kwalijk nemen en haar beschermenden arm van boven Blindeken's omwoners wegtrekken. Bij meer ontwikkelde lieden daarentegen is de herstelling van het beeld hoogst welkom.
R. Van der Moere |
|