Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
Onuitgegeven rijmreken van Guido GezelleOp de Speije, bij nachteGa naar voetnoot(1)
G'HEBT dan weêr een stem gekregen
Ruischende buischende Mandel; kom!
Blijve wie dood of in slape gelegen
- Wij niet die leven en waken - stom.
Blinkende ziet gij de maen daerboven
Ziet gij de sterre daar neffens staen
Klampt uwen orgel om God te loven
(laet ons bij nachte) (choore) Ga naar voetnoot(2)
Gaen wij te gader te koore gaen.
Gij met uw grondige watertale
De aerde die dreunt en het bevend hout
Bosschen en bemden en al te male
(ze)
Dat (het) ons tale verduizendvoud(t)!
't Herte dat in dien boezem bevend
Loopt op uw lijmende spiegelnat
Zingt o zoo zoete zoo zelfontgevend
Lillende of ware 't een wilgenblad.
(ik) (u)
Bonst, o Mandele en ('k)hoore 't geren
'k Lig med'u in den maneschijn
Al onder een en ik wentelwere en
't dunkt... en 't dunkt mij zoo waer te zijn
Is al 't gone de Hand des Heeren
(de) (nooit)
Miek en mensch(e) geen deel in had,
Is 't al wonder en schoon! 'k Wil 't leeren
Ruischende Mandel och leer mij dat!
| |
[pagina 252]
| |
Goe reis!Ga naar voetnoot(1)Waar vaart gij heen
gebekte vlerkenslagers
hoog in de locht
gedoken waar 'k u hoore
niet zien en mag?
Waar vaart ge, welgezinde
die schuifelt als
van blijdschap opgetogen?
zoo donker is
de weg uws wilden varens
noch zon noch maan
het enkel stergesprietel
wijst u den weg
toch vaart gij zeker schijnend
waar gij naartoe
de vlugge vlerken reppend
de vlucht houdt! Ach
eens voer ik ook
nu zit ik vast
gestrafte korten tijd
eens vaar ik weer
waarheen zal God mij wijzen
zoo hij u wijst
den weg van de eeuwigheden
der eeuwigheid.
*** 7 Dec. 90. 'k En zie u niet
o vogels vrij
(w rappe)
maar 'k hoore u op
(uw') vlerken
den blenden nacht
(daar)
ver boven mij
(in) (nevel)
en 't hooge ruim
waar komt gij mij
| |
[pagina 253]
| |
vandaan gereisd
waar gaat gij heen
gevaren
'k en zie u niet
.........
o vogels al-
le jaren.
|
|