Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |||||||
[Nummer 14] | |||||||
't Een en 't ander over de bietjes,
|
a/ | èn moerbie (moederbie) of keuninginne. |
b/ | mannebie'n (ook darren, darnenGa naar voetnoot(1) of hommels geheeten). |
c/ | Werkbie'n. |
Daar 'n is maar één moederbie; - èn beperkte hoeveelheid mannebie'n; - e groot getal werkbie'n.
Eertijds spraken de menschen altijd van den keuning; deze die onervaren zijn in 't vak, behouden nu nog dien name, maar uit de wetenschap heeft men bevonden dat die keuning van 't vrouwlijk geslachte is.
De oude Biemelkers, (al verre lijk de oude landbouwers in hun doeninge), beschouwden het bieleven meer naar uitwendig werk en gedaante, zonder de binnegeheimen dieper in te gaan.
't Wierd algemeen aangenomen, en 't staat te lezen in oude bieboeken, - ook Virgilius beweerde 't in 't 4de deel van zijn veldzangen, (Géorgiques), dat de keuning den korf bestierde, alles gâsloeg, 't werk schikte, tucht hield, en oorlog voerde;... maar dat is allemaal praat.
Iemand kan tegenwerpen: ze wilden de moederbie keuning heeten, al verre lijk de Hongaren, die vol bewonderinge voor hun dierbare en manhaftige vorstinne, met geestdrift uitriepen:
Moriamur pro rege nostro Maria Theresia!
We willen sterven voor onzen koning Maria Theresia!
Neen, vrienden, de oude biemelkers 'n dachten daar niet op, en de wetenschap met de nauwe ontledinge van de bie en heur levenswijze, heeft veel misopgevatte begrippen doen verdwijnen, onder andere ook nopens 't ontstaan van 't broed; Virgilius zegt dat de bie'n hun jongskes vonden op blaren en kruiden, andere beweerden dat het broed uit den kop kwam, en uit de neusgaten van 't rundvee; dat was verwarringe met het ontstaan van sommige worms die daar wezentlijk huizen en geleid wierden deur ander gevleugeld ongedierte; 't fransch heeft nog èn spreuke in dien zin: tirer les vers du nez.
'k En wille noch 'k en mag met geen minachtinge spreken van ons voorvaders in 't vak; die menschen waren in de vuile goê trouwe, en handelden ingevolge de gedachten van hunnen tijd; maar nu bekent het alleman, dat er uit de wetenschap duidelijkheid sproot, dat er
helderheid opging, met e woord, dat de zonne rees over gansch de uitgestrektheid van onzen biewereld.
De keuninginne, de eenige moederbie van de gemeente, is merkelijk meeder als de werkbie; ze is lichtbruin van verwe, lang en zwierig van lijve, en heeft korte vleugels die maar èn deel van 't lijf 'n bedekken. 't Is inderdaad èn schoone, èn edele bie; ze ziet er deftig uit, als ze daar, blinkend van gezondheid, op den koeke, te midden al die gejaagde werkbie'n, rustig omkruipt, e weinig trotsch zou men zeggen, en bewust van heur onmisbaarheid.
Ze heeft e straal, dat ze nooit 'n gebruikt tenzij tegen ander keuninginnen die heur zouden in den weg loopen; men mag ze zonder vreeze en zonder gevaar bij de vlerken opnemen.
Het ei waaruit de keuninginne geboren wordt, ei dat alleszins deur èn keuninginne moet geleid worden, ondergaat verschillige wisselgedaanten. In den beginne is dat ei e klein wit stokske; van stokkeling wordt het made of worm (larve); - daarna puppe (pop; - nymphe, chrysalide); - en eindelinge volmaakte moederbie. Dat is ten anderen de geweune gang voor de gevleugelde kerfdieren.
Na 15 dagen komt de nieuwe keuninginne to voorschijn; - ze is volgroeid, ze is volwassen, met al dat ze noodig heeft om na 5-6 dagen, deur verzaminge met èn mannebie, de gemeente te bevolken. - Vóór die verzaminge kan ze ook eiers leggen, maar die eiers 'n geven niet anders als mannebie'n; zulke voortbrengen noemt men maagdenteling.
De keuninginne 'n gaat niet uit achter honing, ze blijft gestadig thuis, alwaar ze getoefeldGa naar voetnoot(1), gestreeld, en gevoed wordt, deur de ander bietjes. De die immers weten dat hun bestaan, dat hun welvaart en volkssterkte van de moederbie afhangt.
De keuninginne 'n schikt noch 'n riddert geen binnewerk, 'n houdt tucht- noch krijgsraad, de werkbie'n doen
al dat er te doen is, niet op bevel van heur Hoogmogendheid, maar uit ingeboren aard en oordeel.
De moerbie dus, 'n moet niet anders doen als voor den aangroei van de bevolkinge zorgen. Bij één enkele verzaminge wordt ze drachtbaar voor gansch heur leven. Die verzaminge geschiedt tusschen den 5den en 7sten dag na heur geboorte; ze doet bij zonnig weêre e speelreisken (huwelijksvlucht) buiten, in 't vrije, hooge boven korf en halle, verzaamt in de lucht met èn mannebie, en keert dan weêr naar heur huis, om het niet meer te verlaten tenzij met nen eersten zwermGa naar voetnoot(1).
De keuninginne kan 5 jaar meêgaan; - het tweede en 't derde jaar is ze op heuren hoogsten legtijd, en dan kan ze op nen dag en nen nacht, van twee tot drij duizend eiers stekenGa naar voetnoot(2), en daarboven. Ne zorgvuldigen biemelker die weet of bemerkt dat de keuinginne te oud wordt, - (en dat kan hij zien uit de kleene of beperkte hoeveelheid broed), zal op tijden de moederbie vernieuwen. De eiers en jongskes heet men broed (broedsel, broeisel), en als dat broed toegeplakt is, gelijkt het op èn groote bruine plekke, die te midden den koeke ligt. - Dat broed wordt verwarmd en bezorgd deur de werkbie'n, en op de broedramen zit er altijd veel volk.
De keuninginne legt heur eiers, één voor één in de huizekes of cellen van den koeke, maar ze onderzoekt die huizekes eerst, om te zien of ze rein zijn. In de kleine steekt de keuninginne 't ei voor de werkbie'n, en in de groote, die alonder zitten, steekt ze mannebie'n.
't Ei blijft in 't huizeke, en evenals 't hierboven gezeid wierd voor 't ei waaruit de keuninginne kwam, zoo is het ei waaruit de werkbie geboren wordt, eerst bleeke stokkeling, later witte worm (larve), en de voedsterbie'n
geven hem lichten pap van eiwitachtigen aard, zuiveruit voor 't jongske bereid. Na den derden dagGa naar voetnoot(1) krijgt de worm biebrood, 't is te zeggen e mengsel van water, honing en stuifmeel (de keuninginneworm krijgt uitgelezener en overvloediger voedsel). Den vijfden dag legt de worm hem gedraaid in 't huizeke neêre, en de bietjes plakken de openinge toe met èn dun laagske was; de worm nu weigerig weggeborgen, spint zelve èn uiterst dun en zacht bunsel om zijn lijf, 'n neemt geen voedsel meer, en blijft als puppe (nymphe, chrysalide), in rustenden toestand.
Hij krijgt nu stillekes aan, kop, pooten en vlerken, maar blijft nog week en wit. Hij wordt vlugge en volwassen, en verschijnt 21 dagenGa naar voetnoot(2) na dat het ei gesteken wierd. Hij kipt uit lijk e kieken uit zijn schale, lijk ne vlinder uit zijn hangende wiege.
Dat uitkippen heb ik soms gade geslegen; - ik keek op e raam met broed in; hier en daar, in die bruine broedfakke, moest er ne nieuweling zitten die op zijnen tijd was, en 'k zag dat wonder geboortewerk, dat dag en nacht in 't geheim van de bieweunste voorkomt.
('t Vervolgt).
- voetnoot(1)
- Darre, darne, uit Middelned. dorne; - met omzettinge van de r hebben we Oudsass. dran; Nieuwhoogd. drohne; Eng. drone; Deensch drone; verwant met Sanskritsch druna (wortel dhran (ziet bij skeat) en Grieksch thróónax; van den stam van dreunen (Hoogd. dröhnen, Eng. drone). De darre wordt ook hommel geheeten, om zijn hommelend dommelend gedruisch,
- voetnoot(1)
- Toefelen = vriendelijk bezorgen; toeven, kloesteren.
- voetnoot(1)
- Later ook iets over 't zwermen.
- voetnoot(2)
- Dat kan men berekenen met te onderzoeken hoeveel vierkante decim. het broed beslaat; men telt het getal huizekes op 1 vierk. decim., men vermenigvuldigt de twee getallen, en verdeelt dan deur 21 (dagen), die noodig zijn tot het uitkippen van de werkbie - alzoo geraakt men aan de middelmate van 't daaglijksch broedsteken.
- voetnoot(1)
- Hier is er sprake van de werkbie'n; voor de mannebie'n is 't dezelfde gang.
- voetnoot(2)
- De Keuninginne is vlugge en komt uit op 15 dagen, de werkbie op 21 dagen, de mannebie op 24 dagen. Min of meer warmte, den toestand van den korf enz. kunnen dien tijd èn beetje wijzigen.
Het huizeke wordt toegeplakt den 9sten dag voor keuninginne en werkbie'n, den 10sten dag voor de mannebie'n.
- voetnoot(1)
- De bie'n, in den vollen haaltijd, 'n leven niet lange.