Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Ecce homo!...Ga naar voetnoot(1)A planta pedis usque ad verticem capitis non est in Eo sanitas. In naaktheid aan de zuil gebonden, lang geslagen
met geesels, en mijn hoofd met doorenen gekroond,
van elk met schimp begroet, van elk als gek gehoond,
moest eindlijk nog, als koning, ik het purper dragen.
Zoo werd ik uitgesteld voor die meêdogenloozen,
mijn hoofd vol diepe doornen en mijn wezen al in bloed
en 't purper om mijn schouders; maar het rot, verwoed,
had Barrabas den moorder, eer dan mij, gekozen.
Hun dorsten naar mijn bloed is bulderend losgebroken
en leeuwenstemmen eischten 't Lam ter marteldood.
En over mij, uit wien eens alle leven sproot,
heeft, sterfelijk, een rechter 't doodvonnis gesproken.
Mijn rood schoongodlijk bloed, gestadig voortgeschoten
uit elke doornewonde, uit ieder geeselspoor,
in roode striemen op mijn blanke lijf, aldoor
liep langs mijn voeten op den bodem neergevloten.
*** | |
In cruceQuam sacer cruor perunxit, fusus agni corpore... Aanschouwt mij hangend aan des kruises mast verheven,
mijn handen wreed doornageld en mijn voeten diep doorboord;
in al mijn zachte leden ben ik gruwelijk verstoord,
en voel, zoo moede, in ommacht mijne kracht begeven.
Mijn goddelijk gebeente, gepraamd van wederzijden,
door menig wilden sprong mijn bloed naar buiten drijft,
| |
[pagina 137]
| |
ik voel het daar het, koud, mij langs het lichaam stijft,
en 't galghout strekt zoo ruw een bedstede aan mijn lijden!
Mijn jong, schoonbloeiend lijf, verslenst en moet verkleuren
aan 't dorre hout en zinkt verwelkt en derf terneer,
doorwond en smertensvol, belastend meer en meer
de nagels die mijn handen en mijn voeten scheuren.
Mijne oogen doven uit; ontuchtig lasterjoelen
vervult mijne ooren en een bittere drank
mijn zoeten mond met galle en mijnen reuk met stank,
en door veel harde slagen lijdt mijn teer gevoelen.
*** | |
PietàO vos omnes!... Zoo hing mijn zoete kind, daar voor mijne oogen, dood!
Waar roede en scherpe speer zijn lieve leden schonden,
nu sloten, moêgebloed, de lippen zijner wonden
en kleurden, als verslensde rozen, purperrood!
Men kwam toen, en ik werd als uit mijn dood verwekt;
gansch moederlijk mocht ik zijn kouden arm ontvangen
en hem vol liefde drukken aan mijn bloedgeverwde wangen,
als hij, van 't kruis, lag op mijn knieën uitgestrekt.
'k Omarmde en hield het, dood, mij aan het hert gedrukt,
mijn uitverkoren lief, zoo liefdrijk, en ik zoende,
aan 't kussen keer op keer mijn' ziel een feestmaal doende,
zijn' wonden en zijn wezen, zoen op zoen, verrukt.
Ik liet mijn zoete kind dan rusten op mijn schoot
en staarde naar hem toe en liet mijn lachen stralen
door mijne tranen heen, en riep herhaalde malen,
maar zin en vond mijn kind, noch stem meer, - het was dood!
Caesar Gezelle |
|