Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |||||||
Het StevenismusA. Kenis, in zijn boek ‘eene godsdienstsecte in België, of het zoogezeide Stevinisnius’ doet ons het ontstaan, de uitbreiding, de bekamping en den tegenwoordigen toestand van deze afvalligen uiteen. Toen Pius de VIIe het Concordaat bekrachtigd had door zijne bulle ‘Ecclesia Christi’ en daarna den 15n in Koornmaand 1801 aan de bisschoppen van Frankrijk zijne breve ‘Tam multa’ zond, waarbij zij verplicht werden afstand te doen van hunne bisdommen, waren er eenige die weigerden. In België ook ontstond er eene scheuring die den naam nam van Stevenismus. Tot op onze dagen telt zij aanhangers in ons land. Deze godsdienstsekte heeft haren naam te danken aan Cornelius Stevens. ‘Dit is een man die eene groote rol gespeeld heeft in de kerkelijke geschiedenis van ons land. Hij is altijd een hevige voorstander geweest van de vrijheid en de rechten der Kerk, en geenszins een scheurmakerGa naar voetnoot(1)’. Stevens weigerde den eed van haat aan het koningdom af te leggen, en daarom was hij verplicht, zooals alle onbeëedigde priesters, hem te verschuilen. Den 11n in Bloeimaand 1799 kende Pius VI hem de weerdigheid toe van vicaris-capitularis (sede vacante) van het bisdom Namen, en gedurende 3 jaar bestierde hij dit bisdom van uit zijne schuilplaatsen. Toen de nieuwe bisschop van Namen, Mgr de Bexon, in 1802 in zijn bisdom kwam, wakkerde Stevens het volk aan om hem onderdanig te zijn. ‘Stevens dan, en de gematigde StevenistenGa naar voetnoot(2), namen het concordaat aan en erkenden de nieuwe bisschoppen | |||||||
[pagina 121]
| |||||||
als wettig, maar zij verwierpen krachtdadig de Fransche eischen van het burgerlijk gezag en misprezen ongenadig de bisschoppen, iedere maal dat deze eenige toegevendheid ten opzichte van het gouvernement toonden, of eenigen lof aan Napoleon toezwaaiden. De partij der gematigde Stevenisten telde in haren schoot deugdzame priesters, gansch verkleefd aan de Kerk en aan den godsdienst. Zij verdween in 1814 met het staatsbestuur, dat ze doen ontstaan had. Zij had Stevens gedurig aan het hoofd; hij ondersteunde ze door zijne menigvuldige schriften, en door het gezag van een voorbeeldig leven en dit met eene standvastigheid, die de vervolgingen te boven gingGa naar voetnoot(1). ‘Het keizerlijk, bestuur wetende welken invloed de schriften van M. Stevens uitoefenden, had eene belooning van 30,000 frank uitgeloofd aan al wie zijne schuilplaats aan de policie zou kenbaar maken. Het gelukte hem nochtans, aan al hunne opzoekingen te ontsnappen’Ga naar voetnoot(2). Zijne laatste jaren sleet hij te Waver zijne geboorteplaats. Hij stierf in den ouderdom van 81 jaar, den 4n in Herfstmaand, 1828Ga naar voetnoot(3). ‘De schismatieke Stevenisten hebben hunnen oorsprong in Belgie genomen in 1803, zeer waarschijnlijk nadat de bisschoppen de nieuwe omschrijvingen der parochiën, door art. IX van het Concordaat vastgesteld, voltrokken hadden, en er nieuwe titularissen hadden benoemd. Welke is nu de oorzaak of liever de schijnreden dezer scheuring geweest? | |||||||
[pagina 122]
| |||||||
‘In het bisdom Namen speelt priester Thaeys de groote rol. Voor medehelpers had hij twee kloosterlingen. Zij weigerden met nog eenige andere geloovigen het nieuw bestuur te erkennen’Ga naar voetnoot(2). Niettegenstaande verbod van hooger hand, deed hij te Jumet in een huis de mis, hoorde biecht, gaf de H. Communie, doopte en zegende de huwelijken in. Den 10n in Lentemand 1837 stierf hij wederspannig volherdende in zijnen opstand. Zijn graf was lange jaren eene bedevaartplaats voor de Stevenisten. In het bisdom Namen hadden de scheurmakers nogal vele aanhangers. In Braband was Winnepenninckx de meeste verspreider van het Stevenismus. Somwijlen ook trok hij voor eenige weken naar Vlaanderen. Te Gits en in de omliggende parochiën ging hij de scheurmakers ondersteunen, biecht hooren, en de Sacramenten toedienen. Zijn levenlang bleef hij in zijne dwaling volherden. ‘Sedert de dood hunner priesters, hebben de Stevenisten voor hoofd den eenen of den anderen pachter. Het volk noemt hem “pastoor”, anderen ook “bisschop”, want zij hebben overheden van verschillenden graad: “bisschop en pastoors”. Ongelukkig voor hen, zij zijn weinig of niet geleerd. Vrouwen ook bekleeden weerdigheden en oefenen fonctiën uit, gelijk ik gezien heb op lijkdiensten. | |||||||
[pagina 123]
| |||||||
Te Kester en te Halle wonen zulke “pastoors”. Te Leerbeek hebben de Stevenisten hunnen bijzondersten tempel. Het is een eenvoudig gebouw, opgericht op de plaats waar vroeger Winnepennickx woonde, dat nu tot vergaderplaats dient. Het gelijkt van binnen in alles op eene Roomsch-Katholieke bidplaats: men ziet er eenen autaar, met aan den eenen kant eenen Ecce Homo, en langs den anderen kant een Lieve-Vrouwebeeld. Zij hebben ook eenen kruisweg. De plaats, bestemd voor 't volk, is in tweeën verdeeld: in 't binnenkomen langs den rechter kant staan stoelen, en langs den linkerkant, banken. Des zondags komen de Stevenisten van heinde en verre en vergaderen op het gestelde uur. Eerst bidt men den Rozenkrans, daarna de mis en het evangelie van den Zondag. Vervolgens leest men de eene of de andere litanie, en nog een gebed tot Jesus-Christus om te bekomen de behoudenis van de kostelijke gave des geloofs’Ga naar voetnoot(1). Hunne Sacramenten zijn een naäapsel der ware, zoo b.v., voor de biecht beschuldigen zij zich van hunne zonden aan den voet van een kruis. Zij trouwen voor hunnen zoogezeiden pastoor en twee getuigen, en dit eenige weken vóór dat zij voor de Wet trouwen. ‘De oude Stevenisten leefden zeer streng. Maar die geest is verre gezet bij de jongelingschap. Hoe kan het anders zonder Sacramenten? Vroeger gingen weinig Stevenistekinderen naar de school, tegenwoordig verbetert die toestand; slechts eenigen willen van de school niet hooren. Niet een nochtans doet hoogere studiën. Het getal der Stevenisten vermindert stillekens aan, én door de dood, én door de bekeeringen’Ga naar voetnoot(2). Vlaanderen bleef ook niet gespaard van die scheuring. Vier pastoors, deze van Zonnebeke, Oost-Roozebeke, Passchendale en Gits weigerden te gehoorzamen aan hunnen Bisschop. | |||||||
[pagina 124]
| |||||||
‘Te Gits was de scheuring de grootste. De heer Priem, aldaar pastoor sedert 1803, begon zijnen openbaren opstand op Allerheiligen-avond van 't jaar 1811. In het begin volgde hem bijna heel de parochie. Den eersten zondag dat de nieuwe rector de goddelijke diensten deed, waren er slechts elf personen in de kerk. De schismatieke pastoor Priem was een Bruggeling, die later te Brugge bij zijne ouders is gaan wonen. Gelukkig voor hem! Op het einde zijns levens stond hij uit zijne dwaling op, onderwierp zich en keerde terug in den schoot der ware kerk’Ga naar voetnoot(1). Daar zien we nog zekeren Speeckaert (Pater Hieronymus) tusschenkomen. Hij was gedurende verschillige jaren een der hoofden van het Stevenismus in onze streken; maar hij kwam tot inkeer in 1836 op het einde van zijn leven. Meer dan eens ontvingen de Stevenisten van Belgie brieven van de Pauzen. Dit schrijven had voor doel hun te bewijzen hoe ze in dwaling leefden, en ze tot den moederschoot der Kerke te doen wederkeeren. Iets bijzonders gebeurde hierbij. Twee dochters, Theresia Van Canneyt, van Gits, en Theresia De Croocq, van Eekloo, beide Stevenisten, trokken in 1852 naar Rome, waar zij in verhoor ontvangen werden door den Paus Pius IX en van hem eenen brief ontvingen voor de Belgische Stevenisten. Maar in Vlaanderen teruggekeerd, vroegen de Stevenisten indien zij den Paus eigenhandig hadden zien teekenen. Neen! zij en hadden het niet gezien, dus de brief kon valsch zijn. Daarop trokken zij weder naar Rome. Pius IX ontving ze opnieuw in verhoor en deed voor hen wat hij voordien nog nooit voor iemand gedaan had. Daar teekende hij in hunne tegenwoordigheid eigenhandig den brief. ‘In Brabant vindt men nog Stevenisten: Te Kester: 58; | |||||||
[pagina 125]
| |||||||
te Halle: 47; te Herffelingen: 44; te Leerbeck: 34; te Pepingen: 36; te Bogaarden: 24; te Buisingen: 4; te St Quintinus-Lennik: 7. Nog eenige wonen te Herne, Heikruis, Oetingen, St Pieters-Leeuw, Vlesembeke, Esschen-beek, Anderlecht, Audenaken, enz.’Ga naar voetnoot(1). ‘In Vlaanderen, waren er op 30 Juli 1815 te Gits: boven de 20 jaren 292; boven de 12 jaren 66; beneden de 12 jaren 121; samen 479. In 1818 waren er nog, oud en jong, 196. In December 1819, oud en jong, 172. In Januari 1899 waren er nog 17, verdeeld onder vijf huisgezinnen. Men vindt nog Stevenisten te Passchendale, en ook maar zeer weinig, te Gulleghem, Rolleghem, Belleghem, Moorslede, Poelcapelle, Ardooie, Kortrijk en Brugge’Ga naar voetnoot(2). Tot slot geven wij eenige uittreksels van eenen brief geschreven door eenen priester van West-Vlaanderen over de Stevenisten zijner streek. ‘Er zijn hier nog eenige Stevenisten. Zij spreken gemeenzaam met alle menschen, met mij zoowel als met de andere menschen, en Mr D. was zeer verwonderd als ik hem vertelde dat zij mij in een huis den naam gegeven hadden van “Mr den Kapelaan”. Zij zouden altijd groeten met het woord “Mr” maar nooit het woord Kapelaan er bijvoegen, zeide hij, en dat was met mij gebeurd. Zij hebben gemeenschap met alle menschen in handel en wandel, en zij komen altijd wel overeen met eenieder. Wat de godsdienst aangaat, zijn zij geheel en gansch eigenaardig. Zij bidden altijd gemeenzamelijk en doen lange en vele gebeden. Zij vergaderen somtijds des zondags al de Stevenisten der parochie in een hunner huizen om te | |||||||
[pagina 126]
| |||||||
bidden, geven zelven aan hunne kinderen het godsdienstig onderwijs, en willen nooit iets gemeens hebben met de katholieken als het godsdienstzaken betreft. Nopens het huwelijk valt op te merken dat zij alleen voor de wet trouwen. Het Sakrament hebben zij niet en willen het ook niet naäpen. In het opzicht van zeden is hun toestand zeer slecht, en dat is openbaar bekend. Hetgene men bijzonderlijk tegenkomt als er sprake is van bekeering 't is hunne koppigheid’Ga naar voetnoot(1). J. |
|