Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMingelmarenEEN WOORD, naar aanleiding eener aanteekening van den heer Van Droogenbroeck op Ledeganck's vers: ‘Die wilden wat was recht, en wonnen wat zij wilden, door den heer Dr H. ClaeysGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 109]
| |
....In het eerste verslag over de tweede prijsvraag voor 1902, (aflevering Mei, bladz. 228) lezen wij wat volgt: ‘dit menigmaal met ophef aangehaalde vers van LEDEGANCK is slecht te noemen en niet te roemen: zij wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden, is tautologie en erg kikvorschachtig. Ook is de slappe w gansch ongeschikt om de gedachte klem bij te zetten’. Dus, afkeuring beslist en volledig; bemerkingen over inhoud en vorm saamgetrokken in het hard woord slecht als totaal: ‘is slecht te noemen en (natuurlijk dan!) niet te roemen.’ Een onverwachte rijmregel, ook... niet te roemen!... ‘Zij wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden’ is tautologie en erg kikvorschachtig. I. Tautologie? Ik begrijp niet; hier toch wordt niet hetzelfde nutteloos herhaald! Eischen wat in rechte u toekomt en verkrijgen wat gij eischt, dat zijn wel twee onderscheidene zaken. Zie eens hoe zij in de geschiedenis der Vlaamsche Beweging ver van elkander staan! Tautologie zal men niet zoeken in het herhaalde wat: wat, alleen staande, heeft geen beteekenis; aangesloten bij zijn werkwoord stelt het twee verschillende daden voor, de werking moge al of niet op hetzelfde voorwerp vallen. Het vers in zijn geheel is eene verrassende en eigenaardige splitsing van den volzin ‘zij wilden en wonnen wat was recht,’ waar klaarblijkend twee voorstellen in besloten liggen. II. Echt kikvorschachtig. Dit woord der beoordeeling is klanknabootsend, maar aan het vers ontbreekt die... hoedanigheid! Men kan ze, ja, er in brengen, opzettelijk, bij verkeerde lezing. Het vers is geschreven voor Vlaamschen mond, het werd getoetst bij Vlaamsche uitspraak; niet naar Franschen tongval mag het verminkt worden en luiden: vatte vasse rek! Lees het vers gelijk het geschreven staat, den nadruk leggende, gelijk de dichter het aanwijst en gelijk zin en plaats het vragen, op het voornaam woord recht. en dan - wat kwaakt er zoo erg, bij uwe natuurlijke en ongemaakte lezing, dat men er bij aan kikvorschachtigheid denkt? Doffe stem en verslijmde keel, en moedwilligheid daarbij, kunnen, ja, alles bederven, maar dat is den Schrijver niet te wijten. III. Ook is de slappe w gansch ongeschikt om de gedachte klem bij te zetten. Van de alliteratie, de herhaalde w, wordt niet gevraagd, de gedachte klem bij te zetten; zij helpt tot vlugge, vloeiende lezing. Spierkracht ontleent het vers aan de drie geklemtoonde sylben, waarbij de stem bijzonderlijk drukt op de tweede, ‘zij wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden’. In éénen adem vangt de stem, bij krachtige uitspraak, het effen, gladde vers, van zoo breede beteekenis, en daar staat ons voorgeslacht in een enkelen trek saamgevat en geschetst, daar, de grootsche geschiedenis der gemeenten voor onze oogen. De lezing glijdt over het laatste: ‘wat zij wilden’. Geklemtoond zou het beteekenen: ‘al wat zij wilden’. Nu, de woorden brengen dat nieuw denkbeeld niet meê; zij herhalen enkel ‘wat was recht’ in een keurige en bij het vers passende omschrijving, nagalm van het eerste half-vers. | |
[pagina 110]
| |
Het eerste half-vers sluit op het woord recht, dat door inversie dààr werd gebracht. Deze omzetting van wat recht was volmaakt de kunstgreep en het effect van het vers. In ‘bloemlezingen’ en andere schoolboeken werd het vers van Ledeganck bij aanteekeningen besproken, maar op welke wijs? Hier wordt beweerd dat er moest staan; wat recht was! Is 't mogelijk?... Ginds valt de bemerking op wonnen wat zij wilden - eene historische bemerking in paraphrasis meegedeeld: en wonnen doorgaans wat zij wilden... Aan den lezer of leerling het vers voorstellen in zijne waarde en schoonheid, daar is weer geen spraak van. De aangehaalde paraphrasis behelst echter, och neen! geene proeve van wijziging voor het vers, als ware het onjuist, als werd eene geschiedkundige aanvulling gevergd; het is enkel een verklarend woord, maar gaat dit woord mede in de voordracht van het vers, het houdt den indruk tegen, dien anders het vers maken zal, het ontzenuwt het vers, en dompelt het nog dieper in de proza dan het afkeuren en wegnemen der inversie: wat was recht, door welke de onverzetbare wil onzer vaderen, gevestigd in het recht, meesterlijk wordt geteekend. Het vers, in zijn kracht en kunst met gloed voorgedragen, zal den indruk van het schoone geven, het vaderlandsch gevoel opwekken tot fierheid, en onuitwischbaar worden ingeprent in het frissche jong gemoed. En dat te bekomen is voor den leeraar van hoogeren prijs dan het vers, verklarend, te ontleden... te ontwrichten. IV. De heer V.D. zegt: ‘het menigmaal met ophef aangehaald vers...’ Dat is te weinig gezegd! Niet enkel zòò: met ophef aangehaald; maar met vaderlandsche geestdrift toegejuicht telkens als de volksvergadering het door den redenaar uitspreken hoort; het machtigste vers onzer Vlaamsche literatuur; het eenig vers dat gansch ons volk kent en herhaalt. Wél was dit koninklijk vers de eere waardig, er aan bewezen, toen, hier zelf, bij zijn eersten groet aan Vlaanderens volk en taal, Prins Albrecht het herinnerde en uitsprak. Die wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden is, bij uitstek, ons nationaal vers, vers dat tot in den vreemde geroemd wordt: voor duizenden van toehoorders hoorde ik het door den beroemden Franschen redenaar P. Didon aanhalen, en dat naar Nederlandsche spraakwijs, dank aan zijne bekendheid met de Duitsche spraak, en wie zal beschrijven de geestdrift met welke ons glorieus vers, de huldegroet aan onze vaderen, door Fransche stem in al zijne kracht voorgedragen, onthaald werd? Het is ons nationaal vers, een opschrift gereed voor eene geschiedenis der Vlaamsche Gemeenten; korte en krachtige schets van een eerlijk volk, rechtlievend in zijn streven, zegerijk in zijn daden; overwinnend door die kloeke standvastigheid welke het Horatiaansche justum et tenacem propositi virum herinnert. Niet elk volk heeft in zijne letterkunde een vers, waar het zich in herkent als in een spiegel. Zoo hadden de Romeinen het vers van hun Virgilius:
Romanos, rerum dominos gentemque togatam.
| |
[pagina 111]
| |
De Romein in de glorie zijner wereldheerschappij en in het kenschetsend nationaal kleed van zijne vrededagen, macht en majesteit, gansch Rome! Geen Roomsche critiek is tot die armzaligheid gekomen, te wijzen op het terugkeeren van eensluidende sylben.. Er dient nog opgemerkt dat Ledeganck, in historische beoordeeling, de geschiedschrijvers van zijnen tijd vooruit was. Bij hoevelen werd het goed recht der gemeenten tegenover Frankrijk, tegenover Burgondië miskend! De strijd der vaderen ontrolde zijne heerlijke tafereelen voor het oog van den dichter en in zijn hooger beschouwing herkende hij de dikwijls verwrongen waarheid, en het woord van zijne begeestering klonk, de waarheid herstellend en hulde brengend aan den adel en den roem van zijn volk: Zij wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden. Zoo volharden wij er in, déze stelling voor te dragen: het besproken vers van Ledeganck is een machtige samenvatting van het roemrijkste deel onzer geschiedenis. De woorden en de woordschikking werken mede tot de schilderende kracht van het vers; op eensluidende ingansletter stapt het voort en teekent zijnen stap; met de omzetting van een enkel woord geeft het aan de eerste helft het klank- en zinrijk slot: wat was recht. Neen! wij mogen niet uit eigen letterkroon onze edelste parelen zelven afrukken en wegwerpen!... HET spreekt vanzelf, dat de Vlaamsche Duikalmanak, als herdruk van zaliger Guido Gezelle's werk door E.H. Caesar Gezelle aangekondigd en uitgegeven, heel nauwkeurig de oorspronkelijke spelling en bewoording te behouden had. In dit opzicht laat deze van 1886, gangbaar en dienstig gemaakt voor 't jaar Onzes Heeren 1903, niets te wenschen over. Integendeel. Integendeel? Ja wel. Bij 't ingaan van ieder maand worden de verschillende oude en nieuwe Dietsche maandnamen zooveel mogelijk vermeld. Dan volgt heel de maand lang, onderaan op de bladzijde, één en dezelfde naam, t.w. deze waar Guido Gezelle de voorkeur aan gaf en dien hij wenschte weer in zwang te zien komen. Welnu, sedert het verschijnen in Biekorf (1892. tk 22 en 23) van de bijdrage Hoe de maanden genoemd?, heeft Guido Gezelle zaliger voor Duikalmanak, Loquela en Biekorf de aldaar voorgestelde benamingen als de bruikbaarste aangenomen. Hadde hijzelf den Duikalmanak van 1886 laten herdrukken, geen twijfel of die wijziging ware eraan toegebracht. Mochten we derhalve E.H. Caesar Gezelle een raad geven, dan zouden we zeggen: Drukt in 't vervolg de maandnamen van de jaargangen 1894-1898, maar geeft op het voorblad den lezer kennis van die wijziging. J. Craeynest | |
[pagina 112]
| |
BLIJDE gedachtenis der eerste communie van Joseph Anseeuw gedaan in de kerk van 't klein seminarie te Rousselare den 17 Juni 1897. O kind, hoe blonk een zuivere lonk
Van vreugde in uwe blikken,
Als u de Heer, voor d'eersten keer
De ziele kwam verkwikken!
God zelve kwam tot u, en nam
Uw herte tot zijn woning;
O smaad Hem nooit, verlaat Hem nooit
Hij is, Hij blijve uw Koning!
Zoo zal uw deugd uwe ouders vreugd,
En rechte wegen maken
Voor andren die 'k verlangen zie
Om uw geluk te smaken.
Zoo wandelt gij, van hertzeer vrij
Door 's levens droeve paden
En vaart eens naar den Hemel, waar
Uw God u blijft verzaden.
A.D. TER blijde gedachtenis der eerste communie van Omaar Anseeuw gedaan in de kerk van O.L. Vrouw, te Rousselare, den 31 Maart 1898. O Jesus, wat al zoetheid daalt
met U in onze zielen!
wat kan ik, met uw glans omstraald,
dan lovend vóór U knielen?
Gij hebt genadiglijk mijn schuld
vergeten en vergeven,
mij met uw eigen zelf vervuld
en Godlijk Brood gegeven!
Mijn herte is 't uwe nu. En laat
geen vijand ons meer scheiden.
Keer af van mij den geest van 't kwaad
en al zijn boos verleiden!
Geheiligd zij bij mij uw naam,
uw wil alleen geschiede,
opdat ik eens uw erfgenaam,
uw eeuwig Rijk geniete!
O Vader, die in den Hemel zijt,
verhoor mijn kinderbede,
en, Jesus, die mijn hert verblijdt,
verblijd mijn Ouders mede.
A.D. |
|