Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Dier Rijmdichten van Guido Gezelle
| |
[pagina 70]
| |
II. - Feestdagwensch 1890
| |
III. - Nieuwjaar 1891
| |
[pagina 71]
| |
't Zijn zeggende woorden,
en velen die 't hoorden
gelooven daaraan:
Ze zullen 't, de blinden,
in 't korte ondervinden
met schoûrke te staan
voor slimme kalanten
die zoeken en zanten
naar eigen profijt,
en die, met te liegen
en 't volk te bedriegen,
gelukken altijd!
Bestierder der Bosse,
ze slachten den Vosse,
die druiven zag staan
en zei: ‘Wel och Heere!
‘'k en hebbe geen leere
‘'k en kan der niet aan!’
Wien zou het niet leed zijn
te moeten gereed zijn
om onder den voet
te staan, en die heeren
te dienen voor leeren
als 't geld krijgen doet!
- Gij ziet, onze Herder,
- die wijs zijt - veel verder
als al dat gespuis,
en zegt: ‘Bossenieren,
‘als 't roepen en tieren
‘te doen is, blijft t'huis!’
Geluk en lang leven
wil God u dan geven
om altijd met vlijt,
navolgens uw' krachten,
met ons te betrachten
den beteren tijd;
op God te betrouwen,
den duivel te schouwen,
't zij hoe hij vermomd
ons wilt komen leeren
naar hèm ons bekeeren
en worden verdomd.
Het jaar mag er wezen:
Verleene 't nadezen
ons menig jaar nog
verzet in de Bosse;
en ‘foei zij den Vosse
met al zijn bedrog!’
‘De Bossenieren’ | |
IV. - Feestdagwensch 1891.
| |
[pagina 72]
| |
Zóó kan de wereld staan, zóó kan het menschdom leven,
niet anders; en dat God den mensch heeft vrijgegeven
dat blijft Gods eigendom; de mensch is pachter van
al 't geen hij hier bezit of ooit bezitten kan.
Getrouwd en kan hij niet - noch 't zij door welke banden
vereend tot maatschappij - Gods vaderlijke handen
ontsnappen; zonder God, of ware 't een miljoen
van menschen die vereend hun krachten samendoen,
't en kan geen maatschappij bestaan. Vergeefsche woorden
zijn 't die wij nu en dan daartegen spreken hoorden;
aan God is 't laatste woord en zijn gezant op aard'
in al die strijdigheid voor eeuwig voorbewaard. -
Dat hebt gij ons geleerd, Eerweerde, en menigmalen
verstonden wij door u die groote hemeltalen,
die klinken dweers door al dat, vrij maar valsch gestemd,
het volk Gods eigen woord en ware leer ontvremdt!
Wij steunen vaster op die katechismusreden
als op des werelds oude en nieuwe listigheden,
die, duizendmaal gedrukt en overal verspreid,
de menschen dalen doen in hunne onwetendheid.
Oh, ging het overal zoo hier! Verstonden ze allen
hetgene uit uwen mond komt in ons hert gevallen,
hoe menig huisgezin bleef voor den dool bewaard,
hoe menig schamel man zijn eere en deugd gespaard!
Maar neen, ze 'n willen niet; ze zullen en ze moeten,
na Satan 's boozen lust, hun booze lusten boeten,
en spannen mêe met hem, om al dat waarheid is
te smooren in den nacht van 's werelds duisternis.
Eilaas, vergeefs getaald, geteekend en geropen,
ze gaan den afgrond in die, voor hun voeten open,
't verloren wee verwacht voor hunne ellendigheid!
- Maar wij, - weerom zij 't U met eere en dank gezeid -
wij steunen vaste op U en 't geen, door U gesproken,
ons vrij houdt van 't geweld dier goddelooze spoken
die onzen weg bestaan, en dreegen te allen kant
de kerk, het huisgezin, het volk en 't vaderland!
Een schoonen naam heeft men die dwinglandij gegeven,
dat kettersch wangedrocht, bestemd om alle leven,
om al dat eerbaar is en deugd verwekken kan
te dempen! Schoonen naam! Het herte walgt ervan
wanneer, het masker af, de afgrijslijk snoode leden
dier volksverraderije in 't helder daglicht treden!
‘Vooruit’! Vaart weg, te naar te naar en komt ons niet,
gij die de leugentaal bij volle beken giet;
en durft het vlaamsche volk toch, in die schoone streken
waar Kortrijk 't hoofd van is, geen franche leugens prêeken!
‘Vooruit’, de Vlaamsche Leeuw, hier vorsten meester, heeft
van Kortrijk weggevaagd al die met valschheid leeft;
al die geluk belooft, en 't volk in 't net gevangen
wilt als een helschen roof aan zijnen wagen hangen
| |
[pagina 73]
| |
en voeren, eere en deugd zoo tale en zeden kwijt,
tot waar hij 't afgebeuld in schade en schanden smijt.
‘Vooruit’! de grenzen af! en loopt op and're palen
vereerders voor uw valsche en dwaze apostels halen;
terwijl wij, vrij en vrank, den feestdag vieren van
den afgezant van Hem daar niemand aan en kan,
des Priesters die van God als vredebô gezonden
onz' herten heeft gezocht en in Gods naam gevonden;
voor wien onz' dankbaarheid, op Sint Alfonsusdag,
den Heere bidt dat hij nog lange ons leiden mag.
|
|