Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[Nummer 5] | |
Lanceloot Blondeel
| |
[pagina 66]
| |
De wezens ontbreekt het meest aan edelheid en gevoeligheid. Ze zijn niet welsprekend, ze verheffen niet. Een der schoonste personen is, mijn dunkens, Margareta Metteneye tk 290, terwijl hare patrones de H. Margareta het minst van allen gelukt is. Inderdaad, ze schijnt ver van eene heilige te zijn. Uitwendig ievers eene heidensche godin of erger nog. Op tk 291, zijn vele wezens nagemaakt volgens RaphaëlGa naar voetnoot(1) Blondeels landschappen zijn opmerkensweerdig, breed en plaatsvol. Het vergezicht is diep en volmaakt. Zoo vindt ge op tk 291 een berg en rotsachtig landschap, een zee vol schepen en in de verre verte een stad. Op tk 293 insgelijks een prachtig landschap, daarin het oog vervallene puinhopen ontwaart. Op tk 384 (?) weêral puinen op den achtergrond. Die uitleg weze hier genoeg om Lanceloot Blondeel een weinig in 't licht te stellen en wat meer te doen kennen. Niet dat we hem hooger dan weerde schatten; we ver- | |
[pagina 67]
| |
kiezen de oude kerstene gothieken boven de volgelingen der heidensche herboorte. Hier wilden we alleenlijk den keizer geven wat des keizers isGa naar voetnoot(1) *** Eindelijk was Blondeel nog een vernuftige waterkruidkundige. Diep moet hij geleerd hebben, ernstig overlegd en lang onderzocht, om, in hetgeen hij voor den dag bracht, zoo wijs te handelen en zijnen tijd eeuwen vóór te zijnGa naar voetnoot(2). Brugge, de groote handelsstad verviel; de oude Swene, langs waar uit Noord en Zuid ontelbare schepen kwamen binnen gevaren, verzanddeGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 68]
| |
Wat men ook beraamde of deed, niets kon helpen; nochtans ontbraken de verbeteringsontwerpen niet. Van der Meersch en Gomaer brachten de hunne bij. Maar de groote misslag van dien tijd bestond hierin, dat men steeds de oude haven herstellen wilde; men kon of wilde niet verstaan dat langs den kant van Cadzant, Biervliet en Sluis voor Brugge geene hoop meer was op redding. Lanceloot Blondeel had den toestand begrepen en bracht voor den dag een nieuw en grootsch ontwerp met al de noodige uitlegging en verdediging er bij. Volgens hem moest men de oude Swene verlaten en op de hoogte van Heyst, daar waar de diepste zeegronden waren, een nieuwe haven maken. Bachten de reede wilde hij eene overgroote schuilhaven laten delven, een uitgestrektheid beslaande van 400 Hect. De voorhaven zoude met Brugge verbonden zijn door een breede vaart zoo recht mogelijk getrokken. Zijn Lanceloot 's schriften daarover verloren gegaan, gelukkiglijk heeft stads handvestwaarder het grootsche plan wedergevonden. 't Was te machtig en te schoon, zijne eeuw te verre vóór. Men verkoos Gomaer 's ontwerp dat, gelijk alle voorgaande, kwalijk uitviel. De toekomst leerde hoe Blondeel gelijk had, en heden staan de geleerden en waterbouwkundigen in bewondering voor den miskenden Lanceloot, wiens ontwerp in menig deel zoo wonderwel gelijkt op dat van wijlen Vrijheer de Maere d'Aertrycke, hetgene men nu, mits eenige veranderingen, te Zee-Brugge aan 't voltooien is. Over Lanceloot Blondeel meenen we genoeg geschreven te hebben. Mocht hij wat meer door de Vlamingen en de Bruggelingen gekend en gewaardeerd worden. Hij is ons aller eerbied en hoogachting weerdig.
J.B. Dugardyn |
|