Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Op de blijde Bruiloft
| |
[pagina 39]
| |
waar geen kwaad of boosheid ooit
heeft een schaduwe op gestrooid.
Hoe gij kost, met looze zangen,
zulk een schoonen vogel vangen,
en hoe Blank' heur knippen liet,
Jan, dat en versta ik niet.
't Moet wel zijn, in bossche en hagen,
dat gij dikwijls zijt gaan jagen,
en dat gij ook dit of dat
wits aan uwe vlerken hadt.
Wit zoekt wit en soort zoekt soorte,
't zij al de Kathlijne poorteGa naar voetnoot(1),
't zij in Brugge, 't zij in Gent,
zegt nog dat de liefde is blend!
Nu behoort ge, mijn verdooie,
Jan, een schoone veugelkooie
u te bouwen naar mijn zin,
blank van buiten, wit van bin.
In die kooie zult gij vlechten,
na des huwelijks oude rechten,
eenen nest van filigraan
schoon en kostlijk opgedaan;
met veel perels, diere en rare
zijde en pane en altegare
schoone witte pluimkens fijn
om een warme nest te zijn.
Blanke zal daar geerne zitten,
wilt gij ook uw pluimen witten,
en gezelschap houden haar
als een weerdig wederpaar.
Sluit de deure, dat geen' winden
ooit den weg daar heen en vinden;
hangt een hemel van satijn
over 't nestje en moge 't zijn
dat er in dien blijden vrede
eens gewenschte zegen trede
van hierboven, blank of blond,
op dien blijden, blijden stond
schrijve ik t' onzen aan de balke:
Vader Jan en Moeder Valcke,
duizendmaal proficiat,
Amen. God verleene ons dat!
Guido Gezelle |
|