Overleggen (Biek. XIII, 238) wordt bier ook gebezigd. Als 't met de paren te doen is, zegt men ook paren uitsmijten, en voor 't tegenovergestelde paren inpakken.
***
Vroeger wond men de stokken meest met 't stokkewiel. Nu gebruikt men veel het schrepertje, een houten vierkante bakske met op 't uiteinde het mannetje: een rechtopstaande gespleten stok, met geultjes, waarin de spellewerkstok genepen zit. De werkege spant dit bakske tusschen de knieën, legt over den spellewerkstok eene rieme, die al den anderen kant met een koperen ring en haak vastligt aan heur schorte; ze doet met vinger en duim de rieme rondschuiven en alzoo den stok draaien, waar het garen wordt op geworden.
En sprekende van stokken, 't zijn er velerhande. Die aan geen palmhouten kan geraken, doch niettemin preusch wil zijn, zal sletserkens bezigen, d.i. fijne, gladde stokskens; ofwel suikerkistjes, zware stokken, met breede kragen en dik uiteinde.
Het garen koopt men bij 't sosyntje van zooveel of zooveel banden volgens de hoedanigheid van 't werk, of bij de once (4 sosyntjes) of 't vierendeel (4 oneen).
***
Buiten 't bloemwerk, dat op ronde kussens wordt gemaakt, hebt ge de kanten op vierkante kussens gemaakt. Daaronder vindt ge 't fijn werk of Valencynsch, en 't grof werk of flossen, groote kanten van katoen of zijde die eertijds veel in zwang waren.
Die met Valencynsch bezig zijn, maken oftewel smal werk (met een klein getal stokken, 20 tot 50) of groot werk (3 of 4 honderd stokken of nog meer) of middelslag werk (150).
***
Hier volgen eenige namen van kantwerken, gegeven naar den leest van de bloeme die middenin den kant gewrocht is.
Flossen (Flochen?): wiel, groote en kleine vinger, bril, nijper, duivel....
Klein Valencijn: numero 8, rozenhoedje, horlogetje, pinnetje, niertje, bladje, pollepeltje, klein en groot ‘en vapeurtje’, bolle, polkabolle, pastorshoedje, klaveraas, riviere of bulte, kloefe, vischoogske, krikke, klaverbladje, zaagske.....
Al die kanten heeten loopertjes, looperwerk: iedereen maakt dat, ieder koopvrouwe aanveerdt dat.
Groote kanten hebben geen bijzonderen naam, omdat ze gemaakt zijn op aangeduide, voorgemaakte patronen; daarom heeten ze patroonwerken; ze worden uitgegeven door dezelfde koopvrouwe, en daarom heeten ze nog koopvrouwwerken.
***
Dit is voor 't spellewerk en 't spellewerktuig. Nu ware 't te wenschen, dat de Heer A. Verwaetermeulen en met hem elk en eenieder in zijn streke opspoorde en verzamelde de woorden, spreuken, liedjes, tellingen, enz., die eigen zijn aan de spellewerksters en de uitdrukking van hun innig doen en leven.