| |
| |
De Pelikaan
(Vervolg op Biek. XIII, bladz. 327)
MAAR wie toch heeft van den pelikaan het zinnebeeld der vaderlijke, of zoo anderen willen, der moederlijke liefde gemaakt? Oorspronkelijk, zeggen de geleerden, is het zinnebeeld herkomstig uit Egypten; zóó nochtans dat de Egyptenaren het toeëigenden aan den gier. Later werd het door de HH. Hieronymus en Augustinus overgedragen op den pelikaan, leert Buffon naar de Exerpt. ex Hieron. apud Lupum de Olivet in Ps. 101.
Veel woorden zijn er verspild geworden over het waarom van het zinnebeeld in den pelikaan. De top van 's vogels bek is rood, zeggen de eenen, en schijnt met
| |
| |
bloed geverfd; vandaar het zinnebeeld. De waarheid is, beweren anderen, dat de vederen van zijn borst besmeurd worden met vischbloed, wanneer de vogel, zijnen snavelzak tegen de borst duwende, zijne vangst uit den zak werpt om zijne jongen te spijzen. Vandaar heeft men een gapende wonde verzind, en mitsgaders het hertebloed tot spijs en drank der bezwijkende jongskens. Wat er nu ook van dergelijke gissingen en van nog andere zij, gewis geen ongelukkiger keus om de vader- of moederliefde in nood verkeerende af te malen, dan wel de keus van den altijd in weelde en overvloed verkeerenden pelikaan. Niettemin is het gebruik thans algemeen geworden om den pelikaan tot zinnebeeld te nemen van den Zaligmaker die onze zielen spijst met eigen vleesch en bloed in het Hoogweerdigste Sakrament.
Het ware nu het weten weerd, wanneer de pelikaan voor het eerst te Brugge verscheen in de H.-Bloedbidstede, als zinnebeeld van den Zaligmaker die zijn bloed vergoot op den Golgotha voor ons en voor onze zaligheid. Ge vindt hem aldaar afgebeeld boven den ingang van de trap die toegang geeft tot de bovenbidstede; binnen in de bidstede staat hij gebeiteld boven op het hoogaltaar, geschilderd op de wanden, verbeeld op de reliquiekassen, ja, tot op de roede van den roedrager toe, en op het praalgewaad van de leden van de edele broederschap.
Op welk tijdstip verscheen te Brugge de pelikaan als zinnebeeld van den Zaligmaker?
De pelikaan op de reliquiekas geschonken door Albrecht en Isabella, werd samen met de kas gesmeed in het jaar 1611; en de gulden pelikaan op de groote kas is gesmeed of gegoten geweest door J. Crabbe, Brugschen goudsmid, in het jaar 1617. Maar was er een pelikaan te zien op de gothische kas door de geuzen vernietigd in 1578? Of anders gezegd, was de pelikaan reeds als zinnebeeld te Brugge in gebruik, het H. Bloed ter eere, vóór de XVIe eeuw? De deskundigen, verhopen we, zullen ons eensdaags daarover onderrichten.
| |
| |
't Zij ons nu toegelaten den pelikaan te beschouwen, pronkende op zijnen zelfwagen in den stoet van 1749 te Brugge.
‘Den Pellicaen, gegeven door de Backers.
‘Het Maegdeken op den Pellicaen geseten verbeeldende d'oprechte Liefde, singt ofte spreekt’ eerst van de liefde in 't algemeen, daarna van de liefde van den pelikaan voor zijn bezwijkende jongen, en eindelijk van Dezen die door het zinnebeeld beteekend wordt.
En nu de toeëigening van het zinnebeeld aan de nering die den zelfwagen met den pelikaan aan den stoet geschonken had. Deze toeëigening is ongetwijfeld wat verre gezocht; maar toch geeft ze onzen rijmelaar aanleiding tot een schoone les, te weten: dat de ambachtsman het gemeente treffelijk dienen moet uit broederlijke liefde; maar ook dat, wanneer de neringsman zijn verdiende loon eischt, hij geenszins de broederlijke liefde en kwetst. Elk het zijne blijft het langst duren, zegt het spreekwoord.
‘Twee jongers in Backers Gasten gekleedt, in zijden Hemd-rocken met vergulde Paelen, antwoorden op de rede der maagd:
I Backer.
Dat 's wel geseydt; soo doen de Backers mé
't Is beyde hun wensch den vrede en 't Jubilé.
Dies hebben sy, om die met glans te vieren,
Dees Pellicaen dus prachtig doen verçieren.
II Backer.
't Is loffelyck, maer Broeder segt my eens,
Wat heeft dit Dier met 't Backen dog gemeens
En 't schynt nochtans indien het kan geschieden
Dat dese saeck jets zin-rycks moet bedieden.
I Backer.
Soo doet het oock; want soo als met sijn Bloedt,
Den Pellicaen in noodt sijn jongen voedt,
Den Backer moet sijn Liefde en Vlijt bewysen
In het Gemeent met 't voedig Broodt te spysen.
| |
| |
II Backer.
Is dat uyt Liefde? ick meynd' 't waere om geldt.
I Backer.
Om beyde: 't saem 't is heden soo gestelt,
In 's Weereldts rond, elck leeft van syn bedryven
De liefde moet daerom niet onder-blyven,
Met wel te doen voltrekt men Liefdensplicht.
II Backer.
Wy zyn daer van genoegsaem onderricht,
Het is nu tydt van vreugden te bethoonen,
Om 't Jubilé van 't Heylig Bloedt te kroonen.
Beyde te saemen.
Wy wenschen dat dien overweerden schadt,
Van alle ramp bevryde ons Brugsche Stadt,
Dat haer Gemeente en 't Backers Ambacht mede,
Voorts bloeyen magh in Liefde, vreugd en vrede.
Onderteekend: ‘Saus Malfaire.’
Te Gent, in den stoet van 1767, den H. Macarius ter eere, was de pelikaan, luidens het opschrift van den praalwagen, het zinnebeeld van den heiligen Antiocheenschen Bisschop, die zijn leven ten besten gaf voor het behoud der Gentenaren.
Ut vivant, refovet pelicanus sanguine pullos,
Hic perit, ut vivat libera Ganda lue.
(Om zijn jonskens in het leven te behouden, voedt ze de pelikaan met eigen bloed; Macarius sterft om Gent te verlossen van de pest.)
Onze vogel pronkt hier, niet op een slag van zelfwagen, gelijk achttien jaren te voren te Brugge, maar wel op een praalwagen, bespannen met twee horsen. 't Was prachtiger. Het gevaarte was bekostigd door de gemeenzaamheid der zout- en zeepzieders, en door de broederschap, ‘de H. Gregorius,’ der vrije onderwijzers.
Macarius, geboren in Armenië, werd door zijne ouders besteed bij Macarius, aartsbisschop van Antiochië, zijnen
| |
| |
bloedverwant. Het kind groeide op in deugd en wijsheid, zoodanig dat, jongeling geworden, Macarius weerdig bevonden is geweest zijnen bloedverwant te vervangen op den aartsbisschoppelijken stoel. De jonge Aartsbisschop om zijne deugden en wel inzonderheid om zijne overvloedige weldadigheid bemind, geëerd en gevierd door zijn volk, begon bevreesd te worden voor zijne ootmoedigheid. Hij verliet zijn bisschoppelijken stoel en stelde Eleutherius, een heiligen priester, aan tot zijn opvolger. Boeteling nu, ondernam hij de bedevaart naar het H. Land; verkondigde het ware geloof aan Turken en aan Joden. Half doodgeslagen en in de gevangenis geworpen, doch door mirakel ten vollen genezen en uit het gevang verlost, scheepte hij in. Over Epirus, Dalmatië, Beieren, kwam hij aan te Menz, en van daar te Keulen; bezocht Brabant, Vlaanderen en Henegouw, eenigen tijd verblijvende in de steden Mechelen, Maubeuge en Doornik. Te Doornik verzoende hij het volk dat in oproer was met den graaf van Vlaanderen Boudewijn den IVen, en vertrok naar Gent, waar hij met zijn drie gezellen aankwam in 1011. Abt Erembald van de abdij van St Baafs ontving hem met uiterste liefde en eerbetuiging. Begeerende zijn vaderland weder te zien, scheepte de H. man in. Genoodzaakt door ziekte naar de Abdij terug te keeren, genas hij. Toen ter tijd begon de pest in de stad Gent te heerschen. Bewogen door medelijden, bood de heilige boeteling zijnzelven aan God aan tot zoenoffer, en stierf van de pest den 10en in Grasmaand 1012. Gent was bevrijd. Armeniër door zijn geboorte, Antiochiër door zijn bisschoppelijke weerdigheid, is hij de Gentsche pelikaan geworden door zijn heidenliefde en - dood. God is wonder in zijne heiligen!
Ten slotte. Alles is onwaar in het zinnebeeld van den pelikaan, bediedenis en afbeelding. De bediedenis steunt op een leugenachtigen volkszeg, te weten: de pelikaan door gebrek genoodzaakt zijn bezwijkende jongskens te voedsteren met eigen hertebloed. De afbeelding van onzen weeldigen vrek is even leugenachtig. Schilders, beeld- | |
| |
houwers, goudsmeden, stikwerkers zijn het eens om ons een pelikaan af te malen die veeleer op een zwaan trekt dan op een pelikaan. Waar is de lange snavel? Waar de snavelzak? Waar de breede vlucht in al de afbeeldingen?
Evenwel zullen wij zeggen met Rond den Heerd, (II, 307) het zinnebeeld, hoe onwaar ook in zin en beeld, dient bewaard te worden. Is het niet uit liefde voor de waarheid, het zal zijn uit liefde voor Dezen die door den H. Thomas van Aquino en gansch de H. Kerk aanroepen wordt met de woorden:
Pie Pellicane, Jesu Domine,
Me immundum munda tuo sanguine!
Fr. Hyacinthus C.D.
|
|