Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
[Nummer 2] | |
Lanceloot Blondeel
| |
[pagina 18]
| |
Lanceloot begon met het metselaarsambacht uit te oefenen. Denkt niet, dat Lanceloot Blondeel een eenvoudig, onbeduidend metselaar was. Een metselaar, in dien tijd, was een bouwkundige, bekwaam om teekeningen op te maken en uit te voeren. Geen bouwmeester was hem noodig om een ontwerp van zijn werk te verveerdigen. De metselaar zelf was bouwmeester en aannemer. Zoo waren 't meester-metselaars die O.L.V.-toren te Brugge maakten, O.L.V.-kerk te Antwerpen, het stadhuis te LeuvenGa naar voetnoot(1). In de kunstrijke middeleeuwen wrocht men, over 't algemeen, met meer oordeel en zin dan heden ten dage. Hetgeen men opbouwde waren prachtgebouwen, kunstwerken, gebeiteld en versierd. Wat als steun en muur verheven wierd, werd opgehelderd door beeldhouwwerk en vervenpracht. Hoe moest Lanceloot, verstandig metselaar, veelbelovend kunstenaar, in zijne jongelingsjaren, met geestdrift de | |
[pagina 19]
| |
beeldhouwers en schilders niet nagaan, en in eigen ziel dezelfde drift, dezelfde macht gevoelend, op zijn beurt aan 't werken en 't oefenen vallen! Hij liet het truweel om borstel en penceel te hanteeren. Doch, verkoos hij het schildersambacht, nooit vergat hij de stelsels en werkwijze der bouwkunde. Dat zullen we bewezen vinden in zijn menigvuldige teekeningen, ja, tot in zijn schilderingen toe. Wonder, eigenaardig man! machtig verstand! om in al de verschillende vakken, waarin we hem werkende vinden, tot zoo hooge volmaaktheid te geraken! Hem roemen we als bouw- en beeldhouwkundige. Hem vieren we als schilder. Hem bewonderen we als waterbouwkundige! ***
De Sint-Lucas-schildersgilde bestond reeds te Brugge van den beginne der 14de eeuw. Omstreeks 1525Ga naar voetnoot(1), onder bestuur en leiding der schilders Lanceloot Blondeel, Pieter Pourbus en Simoen Pieters, kwam er eene plaatselijke beeldhouwschool tot stand. Dat meesters en leerlingen der nieuwe school echte kunstenaars waren, bewijzen ons genoeg hunne weinige overgebleven werken, en wel namelijk: de Christus der Schoenmakerskapel in St SalvatorsGa naar voetnoot(2), | |
[pagina 20]
| |
en meer andere kleine stukken bewaard in het Oudheidsmuseum ter Halle, eenige voetstukken in de noordkapel der onderkerk van 't H. BloedGa naar voetnoot(1) en in den choor aldaar eenige panneelen (1530) in de Communiebank. 't Is buiten twijfel dat Lanceloot zelf hout sneedGa naar voetnoot(2). Waar zijn die eigenhandige gewrochten gevaren? Wierden ze niet afgedrukt? en de afdruksels ervan, waar zijn ze te vindenGa naar voetnoot(3)? ('t Vervolgt) J.B. Dugardyn |
|