Biekorf. Jaargang 13
(1902)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGeschiedkundige aanteekeningen over Hooglede,
| |
[pagina 357]
| |
mits zij degelijk gevormd zijn, tot het opbouwen van 't gedenkteeken, Vlaanderens verleden ter eere! Heer De Laey heeft het zijne bijgebracht en den geschiedvorscher zijne aanteekeningen ter hand gesteld. Reeds de beknopte inhoud zal den lezer overtuigen wat nutschap 't gansche werk bevat. Eerst en vooral, 't zijn louter aanteekeningen en bijgevolge geen volledige geschiedenis of zelfs geen beschrijving van Hooglede. Na de ‘Plaatsbeschrijving’ geeft boeksteller iets over den oorsprong, steunende op de oudste stukken waarin Ledda, Lesda (Hooglede) voorkomt, met een woord over de beteekenis van den naamGa naar voetnoot(1). De oudheid der kerk is degelijk door oorkonden gestaafd; hoe en wanneer ze ontstond is onbekend en enkel weten we, dat het een van de ontelbare goederen was van Sint-Amand's geloftelingshuis, anders gezeid Elnon. De bladzijden over 't hedendaagsch kerkgebouw en -gerief kunnen ook van nutte zijn. Van de bekende geestelijkheid worden daarna de namen gegeven, meestalGa naar voetnoot(2) handvestelijk gewaarborgd. De benoeming wierd gedaan door den Abt van Elnon en later door den proost van 's Heiligen Amandus in Kortrijk, afhangende van Elnon. Dit was zeker de eerste collator jure patronatus? Doch in 1677 en 1732 (bl. 42-43) gaat de benoeming uit van de Leuvensche hoogeschool. Eenige woorden uitleg over dit benoemingsrecht zouden hier zeker welgekomen zijnGa naar voetnoot(3)! Verder, volgens boeksteller | |
[pagina 358]
| |
naar E.H. Devos, zou Kortrijk eerst in 1745 benoemingsrecht verkregen hebben (blz. 38). Welnu, dit zeggen wordt blz. 43, aanm. 2, gelogenstraft: immers daar hebben we, dat in 1729, tegen een Leuvensche benoeming, Kortrijk en niet Elnon opkomt. Een heel belangrijk hoofdstuk (bl. 66-91) is dit, waar Heer De Laey handelt over de Heerlijkheden; menigvuldige oorkondenGa naar voetnoot(1) worden aangevoerd en niet minder grondige bijzonderheden, aan den achtbaren Heer schoolopziener Maes te danken, worden er als aanhang gegeven (bl. 91-105). Een enkele opmerking nopens Schiervelde (bl. 100): 't en is niet genoeg een adelijk huis vermeld te vinden bij Le Carpentier, Histoire de Cambray, om het maar seffens voor waar te houden. Gemelde boeksteller immers, 't is wel bewezen, heeft dikwijls óf stukken uitgevonden, óf teenemaal vervalscht, om den adel te behagen. De Statistieke van vorige tijden, wat de huishoudkundige geschiedenis aangaat, geeft belangrijke bijzonderheden, namelijk uit de Terriers ofte landboeken en uit de parochierekeningen. 't Zijn meestal nu eerst gedrukte handvesten, welke door den geschiedvorscher, ook voor de algemeene geschiedenis van Vlaanderen, met veel nut zullen geraadpleegd wordenGa naar voetnoot(2). De bekende burgerlijke overheden staan aangegeven in 't volgende hoofdstuk (bl. 174-180), t.w. voor de jaren 1650 - 1786. Van vóór dien tijd nochtans vinden we er ook vermeld in de te vroeg verdwenen FragmentaGa naar voetnoot(3), alwaar voor 1382 een ofman | |
[pagina 359]
| |
van de prochie wordt aangeduid. Na een woord over de maatschappijen van kunst en verzet en bijzonderlijk over de rhetorika, die zekeren naam verwierf, eindigt het werk met een jaarboek (bl. 187-253), waar de voornaamste gebeurtenissen voor Hooglede, meestal handvestelijk gesteund jaar voor jaar in voorkomen. 't Gezegde in Fragmenta, waarop we zooeven de aandacht vestigden, hadde hier ook wellicht kunnen benuttigd worden. Boeksteller eindigt bij het jaar 1853. 't Is jammer. Voor de toekomst had hij beter met zijn gewone schranderheid voortgedaan tot op den dag van heden. 't Is waar, Heer De Laey heeft er zelve dikwijls eene aanzienlijke rol in gespeeld; doch een handvestelijke opsomming zou niemand hem ten kwade geduid hebben. Dezelfde opmerking geldt van de lijst der onderherders; namelijk de proosten der ‘Geite’ ontbrekenGa naar voetnoot(1). Uit dit alles blijkt, dat het onderhavig werk ook voor de wetenschappelijke wereld niet ondienstig is! Mochten de eenige aanmerkingen, welke wij ons veroorloofden, den Heer De Laey voor een volledige Geschiedenis van Hooglede te stade komen. P.A. |
|