den pelikaan ‘vartjeknap’ mag spelen. De pelikaan knapt immers met zijnen langen bek, en verbergt in zijnen wijden zak alle eetwaren, visch, vleesch en brood hem toegeworpen.
In de beschrijving van den Gentschen stoet in 1767, lezen wij:
‘Est apud Aegyptos volucris rarissima: littus Incolit haec Nili: Pelicanus nomine.’
Zooveel woorden, zooveel ongerijmdheden. De pelikaan en is hoegenaamd niet zeldzaam. Men vindt hem in aanzienlijke kudden vergaderd. Wanneer men van op eenen heuvel, zeggen de reizigers, de meren van Indenland en Egypten aanschouwt, schijnen ze wit van de pelikanen. Ook en is hij niet enkel op den Nijlstroom te vinden, maar geheel Afrika door, en in Zuid-Azia, van het Westen tot het Oosten, en in de twee Amerika's, en in Oceanië, en ja, tot in het zuiden van Europa toe. In Griekenland, in Italië; vaak in 't Zuiden van Frankrijk en Zwitserland, in 't Zuiden van Rusland, overal, met een woord, waar veel visch en warme zon te vinden is. Maar in killige landen, gelijk ons Belgenland, en verschijnt hij niet; zelfs niet als trekvogel en zomergast. En ja, de Belgen kunnen hem missen; immers zij peuzelen liever zelf hunnen visch op.
***
In de Oude Wet was de pelikaan onder het getal gerekend der onreine dieren, het is te zeggen, dat zijn vleesch door de Israëlieten niet en mocht genut worden. Wel toch, zegt Buffon, het en is waarachtig niet noodig Jood te zijn om 's pelikaans vleesch als spijs te verwerpen, zoo onaangenaam is het aan den smaak. Veeleer om het vlies van zijnen kropzak wordt op hem jacht gemaakt. Uit dit vlies verveerdigt men allerhande dingen, tot hoofddeksels toe.
't Is omdieswille van 's pelikaans wettelijke onreinigheid, dat onze Jan van Ruusbroec een zinnebeeld nopens